Doordat de stimulus een bepaalde syntactische structuur bevatte (‘De winkelier verkocht een boek aan de klant’ versus ‘De docent wenst de leerling veel succes’) bevat de zin die de leerling genoteerd heeft waarschijnlijk dezelfde syntactische structuur. Deze structuur is in het brein al gefaciliteerd.
In onderzoek van Levelt en Kelters (1982) werden winkeliers opgebeld met de vraag:
Om hoe laat gaat uw winkel dicht?
Hoe laat gaat uw winkel dicht?
Na zin 1 antwoordde de winkelier vaker: om X uur, na zin 2 antwoordde de winkelier vaker: X uur.
Vanwege deze structurele relaties, vinden de meeste mensen de zinnen a, d en e ook beter klinken dan de zinnen b, c en f.
Op basis van de zinsstructuur is een werkwoord (a) namelijk logischer dan een zelfstandig naamwoord (b), een bijwoord (d) logischer dan een werkwoord (c), en een werkwoord (e) logischer dan een zelfstandig naamwoord (f).