Les werkwoordspelling 3 havo

Pak je mobiel of laptop
Surf naar Lessonup.app      of 
download de app
Voer de code in.
Wacht.
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Pak je mobiel of laptop
Surf naar Lessonup.app      of 
download de app
Voer de code in.
Wacht.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
1. Voorstelrondje
2. Uitleg werkwoordspelling
3.  Klassikaal oefenen (meerkeuzevragen)
4. Zelfstandig opdrachten maken
5. Test(je)
6. Afsluiting

Slide 2 - Slide

Wie ben ik?
Truike Maertens

Slide 3 - Slide

Vertel kort iets over jezelf! 
talent
woonplaats
hobby's
familie
sport
karakter
leeftijd                                                                     

Slide 4 - Slide

Doel van deze les

- je kan de persoonsvorm in een zin herkennen

- je kan werkwoorden (bijna) foutloos vervoegen in de TT, de VT, de GW, het VD, het OD en als bijvoeglijk naamwoord (bn.)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Vormen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Gebiedendewijs 

Voltooid deelwoord 

Onvoltooid deelwoord 

Bijvoeglijk naamwoord 


PVTT

PVVT

GW

VD

OD

BN

Slide 9 - Slide

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 10 - Slide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. 


Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 

Slide 11 - Slide

Hoe herken je de pv? Twee manieren.

De pv past zich aan het onderwerp aan
Ik neem een Big Mac.
Hij neemT een Big Mac.
Wij nemEN een Big Mac.

Slide 12 - Slide

De pv verandert van tijd:             

                              

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.



Slide 13 - Slide

Noem twee manieren waarop je de persoonsvorm van een zin vindt.

Slide 14 - Open question

De persoonsvorm in een zin is nooit een voltooid deelwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
Harold bestelde een broodje hamburger in de kantine.
___________
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Is het onderstreepte woord een pv?
Vanmorgen hebben Leon en Luca twintig baantjes gezwommen.
________________
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

VT met de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, doe je de VERLENGPROEF.


Als je het niet zeker weet gebruik je 't ex-kofschip of 't sexy fokschaap.



Slide 20 - Slide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 21 - Quiz

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 22 - Quiz

Andere werkwoordsvormen: in vogelvlucht

Ik heb een Big Mac genomen                               VD

Kwijlend nam ik een hap                                          OD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                    INF

Geef me eens een Big Mac!                                      GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                    BN


Slide 23 - Slide

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.

ig Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.         


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  de verlengproef of 

't ex-kofschip.

  

Slide 24 - Slide

't kofschip ontmaskerd!

Slide 25 - Slide

Onvoltooid deelwoord

Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.

Geeft aan hoe iets gebeurt.

Hele werkwoord + een D    (makkelijk!)


Kwijlend nam ik een hap. 
Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.

Slide 26 - Slide

Gebiedende wijs

Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die frietjes!

Slide 27 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Is een VD of OD geweest.

Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac.   

Let op: 1  T!  (want: zo kort mogelijk)

                                   

Slide 28 - Slide

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn

Slide 29 - Quiz

De slapende kater was gemakkelijk te fotograferen.

A
OD als BN
B
VD als BN

Slide 30 - Quiz

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 31 - Quiz

evacueren
De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden

Slide 32 - Quiz

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 33 - Quiz

Heb je nog een vraag?

Slide 34 - Slide

Aan de slag
Wat? Leerboek p. 31-33: opdr. 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8
Hoe? Mobiel in de tas en laptop dicht.
Pak je werkboek en map.
Hulp? Zelfstandig. 
Tijd? zie timer
Klaar?  Ga alvast zelfstandig verder op p. 77-78 (opdr. 6 en 7) 
timer
25:00

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Link

tips en tops

Slide 37 - Mind map

Slide 38 - Slide

Huiswerk
Afwerken:
Opdracht 8 (p.32 leerboek)
Opdracht 6+7 (p.78 leerboek)


Slide 39 - Slide