Frans Havo 1 t Unité 3 werkwoorden op -er en être en avoir

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

* Ga rustig zitten op je eigen plaats

     

* Zet je tas op de grond naast je tafel

PTD – Unité 3

Wanneer?

p dinsdag 19 maart

PTD – Luistertoets Wanneer?

Op vrijdag 22 maart

Leerdoelen van de les

Na deze les kun je:

- weet de vocabulaire van unité 3;

- beheerst werkwoorden op ER, avoir , être

- beheerst de werkwoorden voor voorkeur (aimer, adorer...)
- Quiz + opdracht

-Spreken

Overhoren Appr F-N havo

Pak je boek page 100, 101

Herhalen werkwoorden:

 

-werkwoorden op -er

-avoir 

-être

Regelmatige werkwoorden op -er

De meeste werkwoorden in het Frans eindigen op -ER. 

Bijvoorbeeld:

• danser
• travailler
• donner

Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden. 

De stam

De stam maak je door -ER van het hele werkwoord  af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...

Bijvoorbeeld:

parler --> parl

danser --> dans

De uitgangen

WERKWOORDEN voor voorkeur:

AIMER

ADORER

PRÉFÉRER

DÉTESTER

+

Le, la, l'

Wat is de stam van het werkwoord , 'aimer, adorer, '?

Kies de juiste zin.
ww = PARLER

1. Nous parles français.
2. Nous parlons français.
3. Nous parlent français
4. Nous parlez français.

Kies de juiste zin.
ww = TÉLÉPHONER

1. Tu téléphone ta mère.
2. Tu téléphones ta mère.
3. Tu téléphonez ta mère.
4. Tu téléphonent ta mère.

Kies de juiste zin.
ww = AIMER

1. J'aime la musique.
2. Je aime la musique.
3. J'aimes la musique.
4. J'aiment la musique.

Kies de juiste zin.
ww = REGARDER

1. Ils regardes le football.
2. Ils regardons le football.
3. Ils regardez le football.
4. Ils regardent le football.

Kies de juiste zin.
ww = PARLER

1. Vous parle japonais.
2. Vous parles japonais.
3. Vous parlez japonais.
4. Vous parlent japonais.

Hoe vervoeg je het werkwoord 'oublier': nous .....?

Hoe vervoeg je het werkwoord 'adorer': Roos et Floor (elles) ...... ?

Etre (zijn)

Je suis

Tu es

Il, elle, on, c' est

nous sommes

vous êtes

ils, elles sont

Avoir (hebben)

J'ai

Tu as

Il, elle, on a

nous avons

vous avez

ils, elles ont

                   être           avoir        

je (j')

tu

il/elle

nous

vous

ils/elles

suis

avons

sont

a

sommes

avez

ont

es

êtes

as

est

ai

elles (avoir)

1. avons
2. sont
3. ont
4. avez

nous (avoir)

1. sommes
2. ont
3. avez
4. avons

elle (avoir)

1. as
2. est
3. ont
4. a

Vous (être)

1. êtes
2. avez
3. ont
4. sommes

Tu (être)

1. as
2. est
3. es
4. a

Marie et Pierre (être)

1. est
2. sont
3. ont
4. sommes

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft

B. zij zijn

C.  jij/je  hebt

D.  wij/we  zijn

E. jij / je bent

F. wij hebben

1.  nous  avons

2.  tu  es

3.  ils  sont

4.  tu  as

5.  nous  sommes

6.  elle  a

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u heeft/jullie hebben

B. zij zijn

C.  ik  ben

D.  men  is 

E.  ik  heb

F. jullie  zijn / u bent

1.  vous  avez

2.  j' ai

3.  elles  sont

4.  je  suis

5.  on  est

6. vous  êtes

Hoe goed ken je de werkwoorden
op -er en être en avoir? Geef jezelf een cijfer.

gesprekken over school, schoolvakken en buitenschoolse activiteiten begrijpen.

 

-werkwoorden op -er

-avoir 

-être

Wat moet je doen?

Werk aan het blad. Vervoeg werkwoorden  

Lees Apprendre 5=Grammaire 2 page 101 en 

Maak ex. 16 G page 109 in je boek.

Wat als ik klaar ben?

Ga naar teams. Klik op de link ww op er. Oefen.

Opdracht

Zelfstandig werken In stilte!

Heb je een vraag? Steek je vinger op!

FIJNE DAG en TOT DE VOLGENDE KEER!

https://wheeldecide.com/index.php?c1=l%27%C3%A9cole&c2=le+livre&c3=l%27apr%C3%A8s-midi&c4=le+cours&c5=difficile&c6=facile&c7=la+fin&c8=les+devoirs&c9=le+matin&c10=le+soir&c11=aujourd%27hui&c12=je+rentre&c13=%C3%A0+midi&t=Unit%C3%A9+3+app+1-2+F-