H4: Verwijswoorden

H4: Verwijswoorden
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

H4: Verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Planning
- Lezen
- Terugblik
- Instructie & filmpje
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

LEZEN

Slide 3 - Slide

Terugblik
- Wat is een homoniem?
- Wat zijn homofonen?

Slide 4 - Slide

Instructie
Wat zijn verwijswoorden?
Kijk samen met je klas het filmpje in je online boek.

Slide 5 - Slide

Schrijf op!
Een verwijswoord verwijst naar woorden die eerder zijn gebruikt.

Slide 6 - Slide

Schrijf op!


Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar personen.

Ik, mij, jij, hij, jullie, zij, jou, etc.

Slide 7 - Slide

Schrijf op!
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan van wie iets is.

Slide 8 - Slide

Schrijf op!
ME IS GEEN BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD!!!!!!!!!!!

Slide 9 - Slide

Schrijf op!
Betrekkelijke voornaamwoorden verwijzen naar woorden die er vlak voor staan.

de-woorden = deze/die(dingen)
de-woorden =wie (meewerkend voorwerp én persoon)

Slide 10 - Slide

Schrijf op!
Betrekkelijke voornaamwoorden:

het-woorden = dat/dit
het-woorden = wat (na overtreffende trap/terugwijzen naar hele zin)


Slide 11 - Slide

Schrijf op!
Die/dat kunnen ook aanwijzende voornaamwoorden zijn, als zij niet terugverwijzen.

Wat/welke/wie/wat voor één kunnen ook vragende voornaamwoorden zijn. 

Slide 12 - Slide

Aan de slag!
- Maak opdracht 1 t/m 4 en 7 in je online boek.
- Heb je minder dan 70% goed? Vraag de docent dan om de opdracht te resetten.
- 23 mei af én voldoende!

Slide 13 - Slide