2h h3 en h4 wwspelling


Werkwoord-spelling



Hoofdstuk 3 & 4
PV TT, PV VT, VD, BN
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Werkwoord-spelling



Hoofdstuk 3 & 4
PV TT, PV VT, VD, BN

Slide 1 - Slide

Je leert
De spelling van:
  • Persoonsvorm     tegenwoordige tijd (herh.)
  • Persoonsvorm verleden tijd
  • Voltooid deelwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
Tip: screenshot
Windows+shift+S 

Slide 2 - Slide

Herhaling pv tt:
Ik ___ (worden) morgen 18 jaar oud.

Slide 3 - Open question

Herhaling pv tt:
Denises broer ___ (vinden) deze film stom.

Slide 4 - Open question

Herhaling pv tt:
___ (melden) jij ons even aan?

Slide 5 - Open question

Herhaling pv tt:
Het vliegtuig ___ (landen) om 15.00 uur.

Slide 6 - Open question

Weet jij het ezelsbruggetje voor pv tt nog?

Slide 7 - Open question

Persoonsvorm verleden tijd
Stap 1: Sterk (verandert van klank in vt) of zwak (verandert         
               niet)?       bijv.: worden, werken
Stap 2: Sterk = schrijf het zoals je het hoort, zo kort mogelijk.
                t-klank? Maak langer.
                Zwak? --> Stap 3.
Stap 3: Onderwerp = enkelvoud / meervoud? 
Enkelvoud -> ik-vorm + de/te        meervoud -> ik-vorm + den/ten


Slide 8 - Slide

Pv vt:
Hij ____ (wedden) op het goede paard.

Slide 9 - Open question

Pv vt:
Wij ___ (wachten) wel een uur op jou.

Slide 10 - Open question

Pv vt:
De leerlingen ___ (fietsen) samen naar school.

Slide 11 - Open question

Pv vt
De kustwacht ___ (redden) een drenkeling.

Slide 12 - Open question

Voltooid deelwoord
Stap 1: Sterk of zwak?
    Sterk? VD eindigt          altijd op -en
    Zwak? --> Stap 2

Stap 2: ge/be/ver/ont/... + ik-vorm + d/t
Laatste letter bepalen? Kijk naar de vt. 
bijna
Voorbeeld:
Lopen -> liep -> gelopen

Werken -> werkte -> gewerkt.

Slide 13 - Slide

Zij hebben de hele dag met de blokken ___ (spelen).

Slide 14 - Open question

Heb jij wel eens water uit een rivier ___ (drinken)?

Slide 15 - Open question

Ik was voor de bruiloft ___ (uitnodigen).

Slide 16 - Open question

De muur van de kamer was mooi ___ (verven).

Slide 17 - Open question

Ezelsbruggetje vervolg
Als je koken invult, hoor je ook of het een PV VT of een VD is:
Hoor ik kookt? --> PV TT: -T achteraan.
Hoor ik kookte? --> PV VT: langer maken.
Hoor ik gekookt? --> VD: langer maken.

Hij verhuis__ naar Amsterdam. (kookt, dus pv tt, dus +T)
Hij is naar Amsterdam verhuis__.  (gekookt, dus VD, dus +D)

Slide 18 - Slide

Nog ééntje:
Het ___ (gebeuren) bijna nooit dat er niets van ___ (worden) ___ (zeggen).

Slide 19 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Bijvoeglijke naamwoorden schrijven we zo kort mogelijk.
De lege fles. De natte paraplu.

zwak VD -> BN: schrijf het zo kort mogelijk, met achteraan -de / te. Géén N.    De gevluchte man. De geredde man.
sterk VD -> BN: Als vd eindigt op -en, dan bn ook -en.
De gelopen afstand.

Slide 20 - Slide

De ___ (verpotten) plant.

Slide 21 - Open question

De ___ (dragen) pet.

Slide 22 - Open question

De ___ (verbreden) weg.

Slide 23 - Open question

Als het goed is...
Ken je nu de spelling van:
  • pv tt
  • pv vt
  • vd
  • bn

Slide 24 - Slide

Noem minstens één ding dat je vandaag hebt geleerd.

Slide 25 - Mind map

Ik denk dat ik na deze uitleg goed aan de slag kan.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

En nu zelf!
Huiswerk:
Opdracht 1 t/m 5 van spelling werkwoorden blz. 126/127.
Dit mag online 

Slide 27 - Slide