Hst 36 Bijwoord en Voorzetsel

Vandaag 
Vandaag werken we aan hoofdstuk 36:  
bijwoorden en voorzetsels 



1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vandaag 
Vandaag werken we aan hoofdstuk 36:  
bijwoorden en voorzetsels 



Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat zijn bijwoorden in deze zin?
We hadden een heel fijne vakantie
A
heel
B
fijne
C
vakantie
D
hadden

Slide 4 - Quiz

Wat zijn bijwoorden in deze zin?
Hij staat achteraan de rij
A
hij
B
staat
C
achteraan
D
de

Slide 5 - Quiz

Wat zijn bijwoorden in deze zin?
Waarom sta je hier te kletsen?
A
waarom
B
sta
C
hier
D
te

Slide 6 - Quiz

Wat zijn bijwoorden in deze zin?
Waar blijf je toch? Kom eens hierheen.
A
waar/ toch
B
waar /blijf /toch
C
kom/ eens
D
eens/ hierheen

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Wat zijn bijwoorden in deze zin?
Ik doe het niet meer
A
doe
B
niet
C
meer
D
het

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Na het feest etc. 
Voor het feest 
Tijdens het feest

Slide 16 - Slide

Wat zijn de voorzetsels: De sportvisser voer met het grootste gemak met zijn Zodiac de zee op.

Slide 17 - Mind map

Wat zijn de voorzetsels: De cursus omgaan met teleurstellingen gaat wederom niet door?

Slide 18 - Mind map

Wat gebeurt er met het woord uitnodigen? 
 In de zin 'ik nodig die jongen uit'
Dan wordt het uit elkaar gehaald: het is een scheidbaar werkwoord. 
'Uit' is voorzetsel (achterzetsel of achtergeplaatst voorzetsel) 

Slide 19 - Slide

Verzin nog een scheidbaar werkwoord, waar ook een voorzetsel in zit, dat achteraan komt te staan?

Slide 20 - Open question