Les 10 formuleren §7 zinsverbanden

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige lessen
* theorie §7 formuleren; verbanden aanbrengen
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* verbanden tussen zinnen en tekstdelen aanbrengen.

timer
10:00
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige lessen
* theorie §7 formuleren; verbanden aanbrengen
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* verbanden tussen zinnen en tekstdelen aanbrengen.

timer
10:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Oefenopdrachten: Schrijf op in je schrift
Vul de zin aan met een passend verwijswoord.
Kies uit: hij, ze/zij, het, zijn, haar.
  1. Je ontvangt het geld zodra ik […] zelf ontvangen heb.
  2. Zou het bedrijf […] klanten tijdig geïnformeerd hebben?
  3. De trein die we moeten nemen, komt later aan, omdat […] vertraging heeft.
  4. Ik gooide de bal naar Stefanie. […] zag hem helaas te laat aankomen.
  5. Als het dak daadwerkelijk lekt, zal ik […] morgen repareren.
  6. Geef twee synoniemen voor het laatste woord: Als ik een wedstrijd verlies, ben ik boos.
  7. Geef twee synoniemen voor het laatste woord: Opa ligt ’s middags op de bank te slapen. 

timer
2:00

Slide 2 - Slide

Eerst zelfstandig laten opschrijven, daarna in duo's laten bespreken.
Antwoorden
  1. Je ontvangt het geld zodra ik [het] zelf ontvangen heb.
  2. Zou het bedrijf [zijn] klanten tijdig geïnformeerd hebben?
  3. De trein die we moeten nemen, komt later aan, omdat [zij/ze] vertraging heeft.
  4. Ik gooide de bal naar Stefanie. [Zij/Ze] zag hem helaas te laat aankomen.
  5. Als het dak daadwerkelijk lekt, zal ik [het] morgen repareren.
  6. boos: kwaad, pissig, nijdig, woedend
  7. slapen: maffen, dutten, pitten, tukken, meuren, soezen



Slide 3 - Slide

This item has no instructions

  1. Waar staan de letters OPA voor, als het gaat over zinsopbouw? 
  2. Welke zinsbouw wordt in de gebiedende wijs, zoals in instructies en advertenties, gebruikt?
  3. Wat is de zinsopbouw? Veel jongeren houden niet van lezen.
  4. Wat is de zinsopbouw? Vroeger was dat ook al zo.

timer
2:00

Slide 4 - Slide

Eerst zelfstandig laten opschrijven, daarna in duo's laten bespreken.
Antwoorden
  1. OPA = onderwerp, persoonsvorm en ander zinsdeel
  2. PA
  3. OPA
  4. APO

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Zijn de volgende uitspraken juist of onjuist?
  1. Een voorbeeld moet je altijd aankondigen met een signaalwoord.
  2. Een voorbeeld kan uitgewerkt worden in één zin, maar ook in een alinea.
  3. Je mag een tekst nooit beginnen met een voorbeeld.
  4. Een voorbeeld kan aangekondigd worden door signaalwoorden.

Noteer de signaalwoorden die een voorbeeld aangeven.
5. Lang niet iedereen houdt van wintersporten als langlaufen en bobsleeën.
6. Nederland kent verschillende museums. Denk aan het Rijksmuseum en het Van Gogh museum. 

timer
2:00

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden
  1. Een voorbeeld moet je altijd aankondigen met een signaalwoord. onjuist
  2. Een voorbeeld kan uitgewerkt worden in één zin, maar ook in een alinea. juist
  3. Je mag een tekst nooit beginnen met een voorbeeld. onjuist
  4. Een voorbeeld kan aangekondigd worden door signaalwoorden. juist

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is de tip om de zin te verbeteren?
1. Deze door de beroemde architect Calatrava ontworpen brug, is zwaar beschadigd.
A Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
B Zet de persoonsvorm zo dicht mogelijk bij de andere werkwoorden van het gezegde.
C Zet geen lange bijvoeglijke bepaling tussen het lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
D Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar.

timer
1:00

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Antwoord
C Zet geen lange bijvoeglijke bepaling tussen het lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zinsverbanden
Twee manieren om verbanden aan te brengen:

  1. door middel van verwijswoorden, die terugwijzen naar een woord of (een deel van) een zin. Er zijn verschillende soorten verwijswoorden:
– persoonlijke voornaamwoorden: hij, hem, zij, ze, haar, hen, hun;
– bezittelijke voornaamwoorden: zijn, haar, hun;
– aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden: deze, die, dit, dat;
– bijwoorden: er, daar, waar, toen, zo;
– waar + voorzetsel of voorzetsel + wie?: waar, waarmee, waarover, waarvoor enz., met wie, over wie, voor wie enz
2. door signaalwoorden te gebruiken. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag!
Je maakt opdracht 1 en 2 van §7 formuleren.

Klaar? Kijk je antwoorden na m.b.v. het antwoordenboek.

Klaar? Keuzeopdrachten:
- Extra oefenen: maak opdracht 3 en 4
- Start met schrijfopdracht 4 en/of 5


timer
15:00

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Maak van de lange zin twee of meer korte zinnen. Je mag de zinsvolgorde veranderen en woorden toevoegen of weglaten, maar de betekenis van de zin moet hetzelfde blijven.

Er is voor het eerst een stofje ontdekt dat de drang naar suiker binnen de perken houdt en in de bloedbaan terecht komt wanneer je suiker eet, waarna het een signaal afgeeft aan de hersenen.

timer
1:30

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Antwoord
Er is voor het eerst een stofje ontdekt dat de drang naar suiker binnen de perken houdt. Het komt in de bloedbaan terecht wanneer je suiker eet. Dan geeft het een signaal af aan de hersenen.

Of

Er is voor het eerst een stofje ontdekt dat de drang naar suiker binnen de perken houdt. Het komt in de bloedbaan terecht wanneer je suiker eet, waarna het een signaal afgeeft aan de hersenen.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions