Test: VERWIJSWOORDEN en SIGNAALWOORDEN

• Nederlands
• Lager onderwijs

verwijswoorden

signaalwoorden

Op kerstavond kreeg Malin veel pakjes. Ze was er heel blij mee.
Waarnaar verwijst "ze"?

Op school zijn veel kinderen, maar er wordt altijd naar je geluisterd.
Waarnaar verwijst "er"?

Op school zijn veel kinderen, ze maken veel lawaai.
Waarnaar verwijst "ze"?

Ze maken veel lawaai. Dat doet pijn aan mijn oren.
Waarnaar verwijst "dat"?

Ik ben moe, daarom kan ik niet opletten.
Wat is het signaalwoord in bovenstaande zin?

Je doet de bloem in een kom, daarna doe je er de suiker bij.
Wat is het signaalwoord in bovenstaande zin?

De vakantie was leuk, maar ik ben blij om jullie allemaal te zien.
Wat is het signaalwoord in bovenstaande zin?

juist of fout:
"boom" is een bovenliggend begrip van "beuk"

1. juist
2. fout

"of" is een signaalwoord die volgend tekstverband uitdrukt:

1. tegenstelling
2. opsomming
3. uitleg
4. voorbeeld

"zoals" is een signaalwoord die volgend tekstverband uitdrukt:

1. tegenstelling
2. opsomming
3. uitleg
4. voorbeeld

Vul je test/toets formulier in via Google Classroom

Maakte je 0, 1 of 2 fouten => GROEN

Maakte je 3 of 4 fouten => ORANJE

Maakte je 5 fouten of meer => ROOD