Bepaling van plaats en tijd
1 / 11
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat is de BEPALING VAN PLAATS in deze zin? (waar gebeurt iets)
De kinderen werken vandaag thuis.
De kinderen werken vandaag thuis.
A
De kinderen
B
werken
C
vandaag
D
thuis
Slide 3 - Quiz
Wat is de BEPALING VAN TIJD in deze zin? (waar gebeurt iets)
De kinderen werken vandaag thuis.
De kinderen werken vandaag thuis.
A
De kinderen
B
werken
C
vandaag
D
thuis
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Slide
Wat is de Persoonsvorm in deze zin:
Fay heeft gisteren op de markt fruit gekocht.
Fay heeft gisteren op de markt fruit gekocht.
A
Fay
B
heeft
C
gisteren
D
op de markt
Slide 6 - Quiz
Zoek het gezegde (alle werkwoorden):
Fay heeft gisteren op de markt fruit gekocht.
Fay heeft gisteren op de markt fruit gekocht.
A
heeft
B
heeft gekocht
C
gisteren
D
op de markt
Slide 7 - Quiz
Wat is het Onderwerp in deze zin:
Fay heeft gisteren op de markt fruit gekocht.
Fay heeft gisteren op de markt fruit gekocht.
A
Fay
B
heeft
C
gisteren
D
op de markt
Slide 8 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp:
Fay kocht gisteren een appel.
Fay kocht gisteren een appel.
A
Fay
B
kocht
C
gisteren
D
een appel
