V1 - Chapitre 2 - G + H

Aujourd'hui
ç en c
G Phrases-clés
Grammaire H: ontkenning
Le but: 
Aan het eind van de les:
- weet ik hoe ik ç en c uitspreek
- kan ik iets kopen in het Frans
de ontkenning gebruiken
1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Aujourd'hui
ç en c
G Phrases-clés
Grammaire H: ontkenning
Le but: 
Aan het eind van de les:
- weet ik hoe ik ç en c uitspreek
- kan ik iets kopen in het Frans
de ontkenning gebruiken

Slide 1 - Slide

Uitspraak: c en ç

Slide 2 - Slide

Hoe klinkt de c in dit woord?
croissant
A
klinkt als een k
B
klinkt als een s

Slide 3 - Quiz

Hoe klinkt de c in dit woord?
ça
A
klinkt als een k
B
klinkt als een s

Slide 4 - Quiz

Hoe klinkt de c in dit woord?
coute
A
klinkt als een k
B
klinkt als een s

Slide 5 - Quiz

Hoe klinkt de c in dit woord?
combien
A
klinkt als een k
B
klinkt als een s

Slide 6 - Quiz

Hoe klinkt de c in dit woord?
je comprends
A
klinkt als een k
B
klinkt als een s

Slide 7 - Quiz

Hoe klinkt de c in dit woord?
cinquante
A
klinkt als een k
B
klinkt als een s

Slide 8 - Quiz

Phrases-clés
Pardon, je cherche la boulangerie
C'est là-bas.
Je voudrais deux croissants.
Vous avez une baguette ?
Oui, voilà.
Ça coute combien ?
Ça coute cinq euros cinquante.
Je ne comprends pas.

Slide 9 - Slide

Au supermarché
Je gaat zo winkelen in de supermarkt.
Stop de spullen die op jouw boodschappenlijstje 
staan in jouw winkelmandje

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Drag question

A la  boulangerie
Als je bij de bakker bent moet jij jouw bestelling doorgeven. 
Luister goed naar het volgende filmpjes.
Welke zin gebruiken de vrouw en de man?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

Zet de zin uit de filmpjes in de juiste volgorde.
1
2
3
4
je voudrais
s'il vous plaît
bonjour
un pain au chocolat

Slide 15 - Drag question

Geef antwoord op de vraag in het Frans:
Ça coute combien ?
[Het kost €5,50.]

Slide 16 - Open question

Ik kan een croissant kopen in het Frans.

Slide 17 - Poll

Travaille avec ton voisin / ta voisine
Choisis une image. Achète les produits.
Ton voisin est le vendeur, tu es le client.
p.87

Slide 18 - Slide

De ontkenning

Slide 19 - Slide

La négation (de ontkenning)
In het Nederlands:

Slide 20 - Slide

La négation (de ontkenning)
In het Nederlands: niet / geen

Slide 21 - Slide

La négation (de ontkenning)
In het Frans bestaat de ontkenning uit twee woorden:
ne / n' & pas

Slide 22 - Slide

La négation (de ontkenning)
In het Frans bestaat de ontkenning uit twee woorden:
ne / n' & pas

Ne staat vóór de persoonsvorm & pas komt erachter 
Je ne trouve pas le livre

Slide 23 - Slide

La négation (de ontkenning)
In het Frans bestaat de ontkenning uit twee woorden:
ne / n' & pas

Ne staat vóór de persoonsvorm & pas komt erachter 
Je ne trouve pas le livre

Ne verandert in n' voor een klinker / h

Slide 24 - Slide

La négation (de ontkenning)
In het Frans bestaat de ontkenning uit twee woorden:
ne / n' & pas

Ne staat vóór de persoonsvorm & pas komt erachter 
Je ne trouve pas le livre

Ne verandert in n' voor een klinker / h
c'est wordt
ce n'est pas

Slide 25 - Slide

Il ne regarde pas la télé.
NE / N'
PAS
Persoonsvorm
(1e werkwoord in de zin)
Onderwerp
Rest van de zin

Slide 26 - Slide

Maak ontkennend:
Il parle français.
A
N'il pas parle français
B
Il ne parle pas français
C
Il ne parle français pas
D
Il parle ne pas français.

Slide 27 - Quiz

Maak ontkennend:
je déteste le fromage

Slide 28 - Open question

Maak ontkennend:
il cherche la boulangerie

Slide 29 - Open question

Les devoirs
faire ex 31, 32, 33 
apprendre voca E, F, + grammaire H

Slide 30 - Slide