Grammatica WS - Betrekkelijk voornaamwoord

Nederlands
Cursus 5 - Grammatica Woordsoorten
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Cursus 5 - Grammatica Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Overeenkomst deze zinnen?
  1. De docent die zijn broek verloor tijdens de gymles, werd knalrood.
  2. De leerling die zijn huiswerk door zijn hond liet opeten, moest nablijven.
  3. De hamster die energydrink had gedronken, rende drie dagen non-stop in zijn wieltje.
  4. Het broodje dat sinds vorig jaar in mijn kluisje ligt, is nu een interessant biologieproject.

Slide 2 - Slide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Lesdoelen
2. Herhalingsvragen: voegwoord
3. Uitleg: betrekkelijk voornaamwoord
4. Oefenen
5. Zelfstandig werken
6. Afsluiten + lesdoel checken

Slide 3 - Slide

  • Je kunt uitleggen wat een betrekkelijk voornaamwoord is.
  • Je kunt betrekkelijk voornaamwoorden herkennen en gebruiken.
Lesdoelen

Slide 4 - Slide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 5 - Slide

Noteer de telwoorden. Geef aan of ze bep. of onbep. zijn. Maak onderscheid tussen hoofd- en rangtelwoorden
Sommige Egyptenaren gebruikten al in de derde eeuw v.Chr. een waterklok

Slide 6 - Open question

Wat is de juiste zinsstructuur?
De oudere kinderen mochten mee naar het feest, maar de kleintjes moesten thuisblijven.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste zinsstructuur?
Zullen we morgen naar het strand gaan of wil je liever naar de dierentuin?
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin

Slide 8 - Quiz

Noteer de voegwoorden
Zodra de uitslag bekend is, geeft de voorzitter of de secretaris een persconferentie, want de journalisten staan al uren te wachten

Slide 9 - Open question

Noteer het voegwoord en geef aan of het om een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord gaat.

In Düsseldorf zijn twee mannen veroordeeld, omdat ze mobiele toiletten hadden gestolen.

Slide 10 - Open question

Noteer het voegwoord en geef aan of het om een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord gaat.

Veel mensen willen geen lid worden van een sportvereniging of ze hebben er geen geld voor.

Slide 11 - Open question

§14: Betrekkelijk voornaamwoord
blz. 232-233

Slide 12 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
1. Met de jongen (bijv.bijzin die daar op dat bankje zit), heeft mijn zus verkering gehad.
2. Het alarm (bijv.bijzin dat je op vrijwel elke wekker vindt), is een pieper of zoemer.
3. Hij is de politicus (bijv.bijzin op wie ik ga stemmen).
4. Er is niets (bijv.bijzin wat ik niet durf).




Slide 13 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
 Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw).
 
Zo’n betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een kern, een woord dat eerder genoemd is: het antecedent 

De meest gebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat.
Let op: woorden als waar, waarmee, waarover, waarvan, waar… zijn geen betrekkelijke voornaamwoorden, maar bijwoorden.

Slide 14 - Slide

Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden (zie zin 1), met dat naar het-woorden (zie zin 2).

1. Met de jongen die daar op dat bankje zit, heeft mijn zus verkering gehad.
2. Het alarm dat je op vrijwel elke wekker vindt, is een pieper of zoemer.

Let op: Als je die/dat kunt vervangen door deze of dit, is die/dat geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord.


Betrekkelijk voornaamwoord
die en dat

Slide 15 - Slide

Met een voorzetsel + wie verwijs je naar een persoon:
door wie, voor wie enzovoort (dus niet met waar+voorzetsel: waarover, waarvoor enzovoort).

Dus: Syenne, van wie ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.

Niet: *Syenne, waarvan ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.
(* betekent: ongrammaticaal)
Betrekkelijk voornaamwoord
voorzetsel + wie

Slide 16 - Slide

Met het betrekkelijk voornaamwoord wat verwijs je naar:

  • Een overtreffende trap na ‘het’, die niet gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord:
Het noorderlicht is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
  • Woorden als alles, datgene, diegene, het enige, iets, niets, veel, weinig:
Alles wat op de site staat, is uit voorraad leverbaar.
  • Een hele zin of een deel van een zin:
Ridouan is een ijverige leerling, wat niet gezegd kan worden van Wesley.

Betrekkelijk voornaamwoord
wat

Slide 17 - Slide

Als je kauwgom op je trui vastplakt,
is het beste *wat* je kunt doen de kauwgom insmeren met pindakaas.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Op deze site vind je alles *wat* je wilt weten over lenzen.

A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

*Met wie* ga jij naar het schoolfeest?
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Wat is het betr. vnw in de zin:
Het lekkerste ijs dat ik ooit heb gegeten is bosvruchtenijs

Slide 21 - Open question

Wat is het betr. vnw in de zin:
Alles wat ik niet lust, schuif ik stiekem weg.

Slide 22 - Open question

Wat is het antecedent in de zin:
Weet jij nog iets wat geschikt is als verjaardagscadeau voor Tessa?

Slide 23 - Open question

Wat is het antecedent in de zin:
Iedereen zat door de film heen te praten, wat mij enorm stoorde.

Slide 24 - Open question

Aan de slag (huiswerk vrijdag)
§14 
  • Opdracht 1 t/m 5
  • Bespreken opdracht over tien minuten
Klaar? 
  • Nakijken opdrachten
  • Maak de oefentoets van de paragraaf online
  • Mixopdrachten paragraaf 16
  • (Oefenen Cambiumned!)
timer
1:00

Slide 25 - Slide

  • Je kunt uitleggen wat een betrekkelijk voornaamwoord is.
  • Je kunt betrekkelijk voornaamwoorden herkennen en gebruiken.
Lesdoelen

Slide 26 - Slide

antecedent
bt vnw
Sleep het bt vnw en het antecedent op de juiste plek
De
burgermeester
gaf 
een prijs
aan het 
dat 
kampioen 
is 
geworden
voetbalelftal

Slide 27 - Drag question

Wat houdt het betrekkelijk voornaamwoord in?

Slide 28 - Mind map