VOORZETSELS III

VOORZETSELS - deel III
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NT2Secondary Education

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

VOORZETSELS - deel III

Slide 1 - Slide

Ik sta ________ de trap
A
in
B
op
C
van
D
over

Slide 2 - Quiz

Ik val ___________ de trap
A
op
B
in
C
van
D
over

Slide 3 - Quiz

Waar ga jij dit jaar ____________ vakantie?
A
in
B
op
C
naar
D
over

Slide 4 - Quiz

Hij speelt volleybal _________ het strand
A
in
B
op
C
over
D
door

Slide 5 - Quiz

Zij woont ________Alicante.
A
in
B
op
C
naar
D
boven

Slide 6 - Quiz

Hij zit ____________ de problemen
A
op
B
van
C
in
D
over

Slide 7 - Quiz

Ik hoop dat hij snel _________ de problemen geraakt
A
in
B
uit
C
op
D
onder

Slide 8 - Quiz

De auto rijdt ___________ de weg
A
op
B
boven
C
door
D
over

Slide 9 - Quiz

De kat loopt __________ de kamer
A
over
B
door
C
in
D
op

Slide 10 - Quiz

Wij rijden ____________ een tunnel
A
over
B
voor
C
door
D
achter

Slide 11 - Quiz

WERKWOORDEN MET VASTE VOORZETSELS
A
 (zich) aanpassen aan: ik pas mijn kleding aan het weer aan.
afhangen van: dat hangt ervan af.

B
bang (zijn) voor, bang (hebben) van: ik ben bang voor de examens.
beloven aan: ik beloof aan mijn ouders om mijn best te doen.
beginnen met, beginnen aan: ik begin alvast met studeren / ik begin alvast aan mijn huiswerk.
D
deelnemen aan: ik neem deel aan een wedstrijd
denken aan: ik denk aan mijn oma
E
(zich) ergeren aan: hij ergert zich aan de trainer.




Slide 12 - Slide

Kom jij naar het feestje? Dat hangt af ________ mijn agenda.
A
aan
B
van
C
onder
D
met

Slide 13 - Quiz

Ik denk nu al ___________ de vakantie.
A
aan
B
van
C
onder
D
met

Slide 14 - Quiz

Ik ben bang ___________ de examens.
A
aan
B
van
C
voor
D
met

Slide 15 - Quiz

Begin dan alvast __________ studeren.
A
aan
B
van
C
voor
D
met

Slide 16 - Quiz

WERKWOORDEN MET VASTE VOORZETSELS
G
gehoorzamen aan
: ik gehoorzaam aan de leraar
genieten van
: ik geniet erg van chocolade
geven aan
: ik geef een cadeautje aan mijn vriendin.
geven om
: ik geef ontzettend veel om mijn vriendin.

H
hopen op
: ik hoop op goede punten.
(zich) houden aan
: ik houd mij aan afspraken
houden van
: ik houd van jou.

K
kijken naar
: ik kijk naar een serie op Netflix.



N
nadenken over




Slide 17 - Slide

Wat wil je later worden? Daar heb ik nog niet _______ nagedacht.
A
aan
B
op
C
over
D
van

Slide 18 - Quiz

´s Morgens kan ik echt genieten ________ een lekkere tas koffie.
A
aan
B
op
C
over
D
van

Slide 19 - Quiz

Kasmir is zijn boek vergeten. Geef het ______ hem
A
aan
B
op
C
over
D
van

Slide 20 - Quiz

Antonio heeft de opdracht niet ingeleverd. Hij houdt zich niet goed ________ deadlines.
A
aan
B
op
C
over
D
van

Slide 21 - Quiz

Daniella kijkt graag _________ Engelse detectiveseries.
A
aan
B
naar
C
over
D
van

Slide 22 - Quiz

Esther is een goede vriendin. Ik geef ontzettend veel _____ haar.
A
aan
B
naar
C
om
D
van

Slide 23 - Quiz

WERKWOORDEN MET VASTE VOORZETSELS
L
lijden onder, lijden aan
: ik lijd onder de stress / de druk  <-> mijn oma lijdt aan dementie.
luisteren naar
: ik luister graag naar Argentijnse rapmuziek

N
nadenken over
: ik denk na over mijn toekomst.
P
praten over
: ik praat niet graag over mijn problemen
praten met
: ik praat met mijn vrienden.

R
reageren op
: ik reageer niet op negatieve commentaren.
rekenen op
: Jij komt toch naar mijn feestje? Ik reken op jou. 





Slide 24 - Slide

Is jouw oma ziek? Ja, ze lijdt _________ de ziekte van Alzheimer.
A
aan
B
naar
C
om
D
van

Slide 25 - Quiz

Gabriel denkt na _________ over een nieuw recept voor spaghetti.
A
aan
B
naar
C
over
D
van

Slide 26 - Quiz

Wat is jouw lievelingsmuziek? Ik luister graag ________ Adele.
A
aan
B
naar
C
om
D
van

Slide 27 - Quiz

Flavio rekent _________ uitstel. Hij hoopt dat hij zijn taak later mag inleveren.
A
aan
B
naar
C
over
D
op

Slide 28 - Quiz

Lilly praat graag ______ Aurore.
A
aan
B
met
C
over
D
op

Slide 29 - Quiz

WERKWOORDEN MET VASTE VOORZETSELS
S
schrikken van
: ik schrik een beetje van jouw reactie
T
twijfelen aan, twijfelen over
: Wat wil jij later worden? Ik twijfel over de juiste studiekeuze.

U
uitkijken naar: ik kijk nu al uit naar het weekend.

V
vergelijken met
: mijn moeder vergelijkt mij altijd met mijn zus.
verslaafd zijn aan
: hij is verslaafd aan Fortnite.
vragen aan: Wat is kwantummechanica? Vraag het aan je leraar fysica.
vragen  naar: Rolf vraagt naar jou. Hij heeft jou al lang niet meer gezien.
vragen om
: hij vraagt de leraar om hulp.







Slide 30 - Slide

Welke vakken kies jij in jaar 6? Ik twijfel nog _______ mijn keuze.
A
aan
B
met
C
over
D
op

Slide 31 - Quiz

Jerome kijkt al uit ___________ de lentevakantie.
A
aan
B
naar
C
over
D
op

Slide 32 - Quiz

Je kan het Nederlands van Victoria niet vergelijken ________ dat van een standaard-leerling L4.
A
om
B
naar
C
over
D
met

Slide 33 - Quiz

Ann houdt niet gewoon _______ chocolade.
A
aan
B
van
C
over
D
met

Slide 34 - Quiz

Ze is verslaafd _______ chocolade.
A
aan
B
van
C
over
D
met

Slide 35 - Quiz

WERKWOORDEN MET VASTE VOORZETSELS
W
wachten op
: hoe lang sta je al te wachten op de bus?
werken aan
: ik ga elke dag naar de sportschool. Ik werk aan mijn conditie.

Z
zeggen tegen
: Zeg tegen je moeder dat je wat later thuis bent.
zoeken naar
: ik zoek naar mijn gsm. Ik kan hem nergens vinden
zorgen voor
: Hij zorgt goed voor zijn zieke broer.









Slide 36 - Slide

Hoe lang moet ik nog wachten _______ jullie nieuwsuitzendingen?
A
aan
B
van
C
over
D
op

Slide 37 - Quiz

Hoe hard hebben jullie _______ deze opdracht gewerkt?
A
aan
B
van
C
over
D
op

Slide 38 - Quiz

We zullen samen zoeken ________ een oplossing
A
aan
B
naar
C
over
D
op

Slide 39 - Quiz

Zorg goed ______ elkaar!
A
aan
B
naar
C
voor
D
op

Slide 40 - Quiz

Zeg _____ je moeder dat je al goed Nederlands kan
A
aan
B
tegen
C
voor
D
op

Slide 41 - Quiz

GENOEG GEOEFEND
TIJD VOOR CREATIVITEIT. SCHRIJF PER TWEE 
EEN ‘voorzetselverhaal’

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Video

MAANDAG: TEST VOORZETSELS

Slide 44 - Slide