Ieder zinsdeel staat in een bepaalde naamval. Je kunt de naamval van een zinsdeel bepalen door de zin te ontleden.
Ontleden door vragen te stellen
- 1e naamval (onderwerp):
WIE / WAT + gezegde / hij
- 3e naamval (meewerkende voorwerp):
AAN / VOOR WIE + gezegde + onderwerp / aan hem