Les 3 - uitleg kww en nwg

Vandaag 23 mei
  • Uitleg  koppelwerkwoord (kww) en naamwoordelijk gezegde (nwg)
  • Zelf aan de slag
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vandaag 23 mei
  • Uitleg  koppelwerkwoord (kww) en naamwoordelijk gezegde (nwg)
  • Zelf aan de slag

Slide 1 - Slide

In het rijtje hiernaast staan zinnetjes die een tweejarige peuter zou kunnen uitspreken.
Een peuter spreekt nog niet zo goed Nederlands, maar er zit wel een duidelijke betekenis in de zinnetjes.

Bedenk wat de uitingen in het hoofd van de peuter kunnen betekenen.
mama lief
papa slapen
popje stout
meloen vies
oma breien
tante zingen
broertje boos
treintje rijden
auto rood
Tommie lachen
hondje blaffen
snoepje lekker
tafel hard

Slide 2 - Slide

Welke zinnen passen qua betekenis bij 'mama lief'?
Sleep ze naar het groene vlak.

papa slapen
popje stout
meloen vies

Slide 3 - Drag question

Welke zinnen passen qua betekenis bij 'auto rood'? Sleep ze naar het groene vlak.

Tommie lachen
snoepje lekker
hondje blaffen
tafel hard

Slide 4 - Drag question

Welke zinnen passen qua betekenis bij 'oma breien'? Sleep ze naar het groene vlak.

tante zingen
broertje boos
treintje rijden

Slide 5 - Drag question

Nu je deze drie vragen hebt beantwoord en de antwoorden hebt gezien, in welke twee groepen kun je de zinnetjes indelen?

Slide 6 - Open question

Welke van de onderstaande werkwoorden drukken uit dat het onderwerp iets 'is'? Oftewel, welke zijn koppelwerkwoorden?
A
worden
B
lijken
C
fietsen
D
praten

Slide 7 - Quiz

Koppelwerkwoorden
(het onderwerp IS iets)

zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
heten
dunken
voorkomen

(Deze 9 werkwoorden, zijn de enige kww die er zijn. Leer ze uit je hoofd!)
Zelfstandige werkwoorden
(het onderwerp DOET iets)

fietsen
lachen
praten
hangen
kopen
ademen
openen
publiceren
(en zo zijn er nog honderden meer.)

Slide 8 - Slide

Is het werkwoord in de zin een koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord?


Bewaakte Jan vorige week de schat?
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 9 - Quiz

Is het werkwoord in de zin een koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord?


Gaat Piet morgen op pad?
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 10 - Quiz

Is het werkwoord in de zin een koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord?

Mijn buurvrouw wordt morgen 43.
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord

Slide 11 - Quiz

Je hebt vorig jaar ook over het hulpwerkwoord geleerd. Welk werkwoord uit onderstaande zin is een hulpwerkwoord?

Jan heeft vanmiddag een vaccin gekregen.
A
heeft
B
gekregen

Slide 12 - Quiz

En wat voor soort werkwoord is 'gekregen' dan?

Jan heeft vanmiddag een vaccin gekregen.
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 13 - Quiz

Je hebt dus 3 soorten werkwoorden
1. koppelwerkwoorden
2. zelfstandige werkwoorden
3. hulpwerkwoorden

Slide 14 - Slide

Samenvattend
- Bevat een zin een kww? Dan heeft het een naamwoordelijk gezegde.

- Bevat een zin een zww? Dan heeft het een werkwoordelijk gezegde.


Slide 15 - Slide

Zelf aan de slag
2 havo
Maak alle opdrachten van H3 grammatica ww of nw in jouw leerroute.

2 atheneum
Maak de uitgedeelde opdracht en kijk deze na.

Slide 16 - Slide