24 maart 3.2 Lezen

Pak je leesboek en zet de timer aan op de volgende pagina.













1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Pak je leesboek en zet de timer aan op de volgende pagina.













Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

BOEKPRESENTATIE                                             Periode 4, de datum krijgen jullie nog.



  • een Powerpoint of een film maken
  • uitleggen waarom je dat boek hebt gekozen
  • vertellen over de structuur van je presentatie
  • vertellen over de schrijver (Nederlandse schrijver)
  • vertellen over het soort boek
  • vertellen over de hoofdfiguur
  • een samenvatting geven over het hele boek
  • uitleggen wat je van het boek vond, aan de hand van beoordelingswoorden
  • een goede presentatie geven, boeiend voor het publiek
  • Mocht de les onverhoopt niet doorgaan, om wat voor reden dan ook, schuif je automatisch door naar de volgende les.











Neem elke les je leesboek mee!

Slide 3 - Slide

De toets op 13 april gaat over:
  • tekstsoorten: betogende tekst/activerende tekst
  • leesstrategie: kritisch lezen
  • tekstverbanden: oorzaak/gevolg, middel/doel, voorw.
  • verwijswoorden
  • argumenteren
  • samenvatten
3.2 Lezen, blz. 104 - 109
4.2 Lezen, blz. 148 - 153
5.2 Lezen, blz. 190 - 195

Slide 4 - Slide

Vandaag gaat het over:
  • tekstsoorten: betogende tekst/activerende tekst
  • leesstrategie: kritisch lezen
  • tekstverbanden: oorzaak/gevolg, middel/doel, voorw.
  • verwijswoorden
  • argumenteren
  • samenvatten
3.2 Lezen, blz. 104 - 109
4.2 Lezen, blz. 148 - 153
5.2 Lezen, blz. 190 - 195

Slide 5 - Slide

Kritisch lezen
Leesstrategie nummer 5.

'Strategie' =  planmatige handeling

Slide 6 - Slide

Welke andere vier leesstrategieën waren er ook alweer?

Slide 7 - Open question

Kritisch lezen
Je beoordeelt de tekst
-is de schrijver deskundig, betrouwbaar, volledig, klopt de informatie, is de bron betrouwbaar ...
Met andere woorden: is het een goed verhaal?

Slide 8 - Slide

Kritisch lezen van een betoog
De argumenten
-feitelijke argumenten: 
          -is het waar, klopt het? 
          -is het onderzocht?
-niet-feitelijke meningen:
          -vind ik het overtuigend?
           -vind ik dit zelf ook, klopt het met wat ik zelf heb meegemaakt? 
           -hoe waarschijnlijk is het?

Slide 9 - Slide

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 10 - Slide

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.



dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E

Slide 11 - Slide

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.



heT eindigt op een T - dien daT eindigen ook op een T

Slide 12 - Slide

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 13 - Slide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 14 - Slide

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de aanvoerder
A
deze aanvoerder
B
dit aanvoerder

Slide 15 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de conclusie
A
deze conclusie
B
dit conclusie

Slide 16 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het experiment
A
deze experiment
B
dit experiment

Slide 17 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het publiek
A
deze publiek
B
dit publiek

Slide 18 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het tekort
A
deze tekort
B
dit tekort

Slide 19 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het glazuur
A
dat glazuur
B
die glazuur

Slide 20 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het schema
A
dat schema
B
die schema

Slide 21 - Quiz

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het watermerk
A
dat watermerk
B
die watermerk

Slide 22 - Quiz

De jongen ..... met Ilona zit te kletsen, heet Leonardo.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 23 - Quiz

Waar is mijn fiets? ..... staat buiten.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 24 - Quiz

Het kleed ..... daar ligt, is van mijn moeder geweest.
A
wat
B
die
C
wie
D
dat

Slide 25 - Quiz

woensdag 24 maart/vandaag dus!
Maken: opdracht 5, 7, 8, 9 & 10
(blz. 105 & 106)
Er staat een voorbeeld van opdracht 5
in de volgende dia
hoofdstuk 3.2

Slide 26 - Slide

Jouw samenvatting hoeft niet precies hetzelfde te zijn. Als je twijfelt of jouw samenvatting goed is, stuur je samenvatting in Teams naar me toe, dan kijk ik er even naar.

Slide 27 - Slide

Huiswerk voor woensdag 24 maart/vandaag dus!
Maken: opdracht 5, 7, 8, 9 & 10
(blz. 105 & 106)
Kijk de rest van de opdrachten na met het
antwoordmodel uit Magister.

hoofdstuk 3.2

Slide 28 - Slide

Huiswerk voor maandag 29 maart
Maken:
opdracht 11, 12, 13, 14, 15 en 16

Maandag ronden we hs 3 af en beginnen we met hs 4.

hoofdstuk 3.2

Slide 29 - Slide

Einde van de les
Tot maandag, fijn weekend!

Slide 30 - Slide