Examentraining Schrijven

Examentraining Schrijven
Planning

Oefening 1: Kies het juiste signaalwoord
Oefening 2: Vul het juiste voegwoord in
Oefening 3: Het voegwoord 'hoewel'
Oefening 4: Het voegwoord 'tenzij'
Oefening 5: Het voegwoord 'zodra'
Oefening 6: Een korte tekst schrijven
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Examentraining Schrijven
Planning

Oefening 1: Kies het juiste signaalwoord
Oefening 2: Vul het juiste voegwoord in
Oefening 3: Het voegwoord 'hoewel'
Oefening 4: Het voegwoord 'tenzij'
Oefening 5: Het voegwoord 'zodra'
Oefening 6: Een korte tekst schrijven

Slide 1 - Slide

Examentraining Schrijven
  1. Ik kan de signaalwoorden 'omdat', 'doordat', 'daarom' en 'daardoor' onderscheiden
  2. Ik kan de voegwoorden 'hoewel', 'tenzij' en 'zodra' juist gebruiken
  3. Ik kan samenhang aanbrengen in een korte schrijfopdracht

Zoek eerst de vertaling van de woorden 
omdat        tenzij
doordat      zodra
daarom     
daardoor
hoewel

Slide 2 - Slide

Oefening 1: Kies het juiste signaalwoord
Opdracht: Vul het goede signaalwoord in. Kies uit: omdat - doordat - daarom - daardoor.
  1. Het regende pijpenstelen. ___ ben ik te laat.
  2. Maandag heb ik een afspraak bij de tandarts. ___ kom ik wat later.
  3. Hij gaat niet naar de sportschool, ___ hij een hekel heeft aan fitness.
  4. De trein had 45 minuten vertraging. Helaas was ik ___ niet op tijd voor de les.
  5. Onze verbouwing kost me veel energie. ___ ben ik vaak moe.
  6. ___ er een boom is omgewaaid, kon ik er niet langs.
  7. Ik houd niet van lezen. ___ heb ik geen interesse voor een abonnement bij de bieb.
  8. ___ de docent ziek is, hoeven we vandaag geen tentamen te maken.
Vraag: Wat is het verschil tussen deze vier signaalwoorden?
Klaar? Maak dan zelf zinnen met deze signaalwoorden.

timer
15:00

Slide 3 - Slide

Oefening 1: Antwoorden
Opdracht: Vul het goede signaalwoord in. Kies uit: omdat - doordat - daarom - daardoor.
  1. Het regende pijpenstelen. Daardoor ben ik te laat.
  2. Maandag heb ik een afspraak bij de tandarts. Daarom kom ik wat later.
  3. Hij gaat niet naar de sportschool, omdat hij een hekel aan fitness heeft.
  4. De trein had 45 minuten vertraging. Helaas was ik daardoor niet op tijd voor de les.
  5. Onze verbouwing kost me veel energie. Daardoor ben ik vaak moe.
  6. Doordat er een boom is omgewaaid, kon ik er niet langs.
  7. Ik houd niet van lezen. Daarom heb ik geen interesse voor een abonnement bij de bieb.
  8. Doordat de docent ziek is, hoeven we vandaag geen tentamen te maken.
Vraag: Wat is het verschil tussen deze vier signaalwoorden?
Klaar? Maak dan zelf zinnen met deze signaalwoorden.

Slide 4 - Slide

Oefening 2: Kies het juiste voegwoord
Opdracht: Vul het juiste voegwoord in. Kies uit: hoewel, tenzij, zodra

  1. Ik heb het steeds zo koud, ___ het 25 graden is.
  2. De docent wil de opdracht bespreken, ___ de cursisten klaar zijn.
  3. ___ ik elke dag train, gaat dat mij niet lukken.

Vraag: Wat is de functie van de voegwoorden? Kies uit: tegenstelling - voorwaarde - tijd.
  • hoewel 
  • tenzij 
  • zodra  
timer
5:00

Slide 5 - Slide

Oefening 2: Antwoorden
Opdracht: Vul het juiste voegwoord in. Kies uit: hoewel, tenzij, zodra. 

  1. Ik heb het steeds zo koud, hoewel het 25 graden is.
  2. De docent wil de opdracht bespreken, zodra de cursisten klaar zijn.
  3. Tenzij ik elke dag train, gaat dat mij niet lukken.

Vraag: Wat is de functie van de voegwoorden?
  • hoewel - tegenstelling
  • tenzij - voorwaarde
  • zodra - tijd
timer
2:00

Slide 6 - Slide

Oefening 3: Het voegwoord 'hoewel'
Opdracht: Maak de zinnen af.

  1. We gaan mee naar het feestje, hoewel ___
  2. Hoewel ___, ga ik toch naar buiten.
  3. Ik ben te laat op school, hoewel ___
  4. Hoewel we verloren hebben, ___
  5. Hoewel ik al vijftig ben, ___
  6. Het regent al de hele dag, hoewel ___

Klaar? Maak dat zelf zinnen met het voegwoord 'hoewel'.
timer
10:00

Slide 7 - Slide

Oefening 3: Antwoorden
Opdracht: Maak de zinnen af.

  1. We gaan mee naar het feestje, hoewel we moe zijn.
  2. Hoewel het slecht weer is, ga ik toch naar buiten.
  3. Ik ben te laat op school, hoewel ik vanochtend op tijd ben vertrokken.
  4. Hoewel we verloren hebben, ben ik tevreden over de wedstrijd.
  5. Hoewel ik al vijftig ben, voel ik me nog jong.
  6. Het regent al de hele dag, hoewel de weerman dat niet had voorspeld.

Slide 8 - Slide

Oefening 4: Het voegwoord 'tenzij'
Opdracht: Maak de zinnen af.

  1. We gaan mee naar het feestje, tenzij ___
  2. Tenzij ___, blijf ik binnen.
  3. Ik ben morgen wat later, tenzij ___
  4. Tenzij ik een ijsje krijg, ___ 
  5. Tenzij er uitverkoop is, ___
  6. Ik ben meestal vrolijk, tenzij ___


timer
10:00

Slide 9 - Slide

Oefening 4: Antwoorden
Opdracht: Maak de zinnen af.

  1. We gaan mee naar het feestje, tenzij het pas om 10 uur begint.
  2. Tenzij het droog wordt, blijf ik binnen.
  3. Ik ben morgen wat later, tenzij mijn afspraak met Hans niet doorgaat.
  4. Tenzij ik een ijsje krijg, ga ik niet mee.
  5. Tenzij er uitverkoop is, koop ik geen nieuwe kleren.
  6. Ik ben meestal vrolijk, tenzij ik hoofdpijn heb.

Slide 10 - Slide

Oefening 5: Het voegwoord 'zodra'
Opdracht: Maak de zinnen af.

  1. Ik haal je op, zodra ___
  2. Zodra ___, ga ik op vakantie naar Mallorca.
  3. Ik kom je helpen, zodra ___
  4. Zodra mijn partner thuis is, ___
  5. Zodra mijn auto is gerepareerd, ___
  6. Ik vouw de was op, zodra ___

Klaar? Maak dat zelf zinnen met het voegwoord 'zodra'.
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Oefening 5: Antwoorden
Opdracht: Maak de zinnen af.

  1. Ik haal je op, zodra ik klaar ben.
  2. Zodra ik genoeg heb gespaard, ga ik op vakantie naar Mallorca.
  3. Ik kom je helpen, zodra mijn huiswerk klaar is.
  4. Zodra mijn partner thuis is, gaan we lekker met ons gezin eten.
  5. Zodra mijn auto is gerepareerd, wil ik naar Finland reizen.
  6. Ik vouw de was op, zodra alles droog is.

Slide 12 - Slide

Oefening 6: Een korte tekst schrijven
Opdracht: Schrijf de korte tekst op niveau A2.  

Eisen: 
  • Gebruik minstens vijf signaalwoorden. 
  • Gebruik inversie.


Slide 13 - Slide

Hoe ging het vandaag?
Vertel wat al goed ging en wat je nog lastig vond.
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll