dixième cours: le 9 à 13 décembre 2024

1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Start-upslide


Ga naar Itslearning- Overzicht- Huiswerk- Tussenmeting Frans vocabulaire en grammatica 2
Zodra je de toets start, gaat de timer van 15 minuten in. Je wordt meteen nagekeken. Doe dit in stilte.
Ben je klaar? Ga naar de studygoklas en leer je woordjes en grammatica.

Slide 2 - Slide

Bonjour et bienvenue

Slide 3 - Slide

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook weg.
We overleggen zachtjes binnen de MC als we een vraag hebben.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal.
We letten op in de les.
Tijdens het zelfstandig werken mag je oortjes in of een koptelefoon op

Slide 4 - Slide

Lesinhoud:
  1. Uitleg werkwoorden op -ir
  2. Maken van opdrachten 29, 30 en 31
  3. Quizizz
  4. Maken van luisterfragmenten
  5. Exit ticket




Huiswerk voor deze week:
Apprends (leer):
Grammatica: à+ lidwoord de+lidwoord (p.89)
Vocabulaire: Chapitre 3 E (FN/NF) phrases-clés C (FN/NF)

Lesdoelen:
  • Ik kan regelmatige w.w -ir gebruiken.
  • Ik kan een gesprek ove reizen met de trein begrijpen.
  • Ik kan verschillende Franse luisterfragmenten begrijpen.

Huiswerk voor volgende week:
Apprends (leer):
Vocabulaire: Chapitre 3 phrases-clés C en G (FN/NF) (p.126)

 

 

 


Slide 5 - Slide

Deze les: ww-ir

finir = eindigen
remplir = (in)vullen
réussir = slagen
rougir = blozen
réfléchir = nadenken
grandir = opgroeien, groter worden
choisir  = kiezen

Slide 6 - Slide

de regelmatige ww op -ir

Slide 7 - Slide

Tegenwoordige tijd - ir 
Onderwerp 
Uitgang 
Voorbeeld 
Je
- is
Je finis
Tu 
- is
Tu finis
Il / Elle / On 
- it
Elle finit
Nous
- issons
Nous finissons  
Vous 
- issez
Vous finissez 
Ils / Elles
- issent
Ils finissent

Slide 8 - Slide

LE PRÉSENT
Sleep de uitgangen van de werkwoorden op -ir in de présent naar de juiste persoon.
Je
Tu
Il/elle/on
ils/elles
Vous
Nous
La classe
Marc et Lisa
-is
-issons
-issent
-it
-is
-it
-issent
-issez

Slide 9 - Drag question

RÉUSSIR - PRÉSENT
VOUS ...

Slide 10 - Open question

finir, présent:
nous ...

Slide 11 - Open question

Je (rougir, présent)

Slide 12 - Open question

Mathilde (réfléchir, présent) ................

Slide 13 - Open question

Ils (grandir, présent)

Slide 14 - Open question

choisir - présent
tu ...

Slide 15 - Open question

Regelmatige ww -ER/ -IR/ -RE in présent
-ER
-IR
-RE
je
e
is
s
tu
es
is
s
il/elle/on
e
it
-
nous
ons
issons
ons
vous
ez
issez
ez
ils/elles
ent
issent
ent
Je neemt de infinitief en je haalt er -ER/
-IR/-RE van af.  Vervolgens vul je de bijpassende uitgang in ->

Slide 16 - Slide

Je
Ils/elles
Vous
Nous
Il/elle/on
Tu
Verbes en       -er          -re            -ir
Wat zijn de uitgangen in de présent?
-e
-it
-ent
-ons
-s
-issons
-s
-is
-ons
-issent
-is
-es
-
-ez
-ent
-ez
-issez
-e

Slide 17 - Drag question

Passé composé: -ir 
1. Maak het voltooid deelwoord door "ir" van het hele ww af te halen.
exemple: choisir --> chois
2. voeg "i" toe. --> choisi
3. vervoeg het hulpwerkwoord in de juiste vorm die bij het pers.vnw past
J' ai choisi
tu as choisi
il/elle/on a choisi
nous avons choisi
vous avez choisi
ils/elles ont choisi

Slide 18 - Slide

Passé composé
hulpwerkwoord
manger
choisir
vendre
j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
.

mangé
.

choisi
.

vendu
-er
-ir
-re

Slide 19 - Slide

Passé composé
J' (ik)
ai
dansé
fini
attendu
Tu (jij)
as
dansé
fini
attendu
Il/elle/on (hij/zij/wij)
a
dansé
fini
attendu
nous (wij)
avons
dansé
fini
attendu
Vous (jullie/u)
avez
dansé
fini
attendu
Ils/elles (zij)
ont
dansé
fini
attendu
Werkwoorden - ER/IR/RE
Verleden tijd: passé composé 

Slide 20 - Slide

vorm van avoir
ww - er + é
vorm van avoir
ww - re + u
vorm van avoir
ww - ir + i
e
es
e
ons
ez
ent
is
is
it
issons
issez
issent
s
s
-
ons
ez
ent
passé composé -er
passé composé -re
passé composé -ir
présent -ir
présent -re
présent -er

Slide 21 - Drag question

exercice 30b (p.84)

Slide 22 - Slide

Tu as passé un bon weekend?
Non, on a perdu un match du foot. Et toi?
Moi, j'ai participé à un grand tournoi de tennis.
Du tennis? Tu as choisi le tennis comme sport?
Oui, j'ai arrêté le waterpolo.
Ah bon. Et tu as gagné le tournoi?
Non, mais j'ai fini troisième. Pas mal, non?
Nee, maar ik ben als derde geëindigd. Niet slecht toch?
Heb je een fijn weekend gehad?
ik heb meegedaan aan een groot tennistoernooi.
Nee, we hebben een voetbalwedstrijd verloren. En jij?
Tennis? Heb je tennis als sport gekozen?
Ah goed. En heb je het toernooi gewonnen?
Ja, ik ben gestopt met waterpolo.

Slide 23 - Drag question

exercice 29c et 29d
(p.83)

Slide 24 - Slide

exercice 30c (p.84)

Slide 25 - Slide

exercice 31 (p.84+p.85)

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Au travail !
Quoi?
Faire exercices 29c, 29d (p.83), 30c (p.84) et 31 (p.84+85)
Avec qui?
Individuellement
Besoin d'aide?
Pose tes questions à ton MC ou à la prof.
Utilise pages 86,87,88 et 89
Temps?


Résultat?
Tu auras pratiqué avec le verbes en -ir au présent et au passé composé
Fini?
Apprenez par coeur:
Phrases clés C et G du chapitre 3 (p.126)
timer
20:00

Slide 28 - Slide

p.96
p.97

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Bruxelles
13h55
8
petit déjeuner

Slide 34 - Slide

Au travail
We maken gezamenlijk wat CITO kijk- en luisteropdrachten (het boekje staat bij content-periode 2-lesmateriaal)

Slide 35 - Slide

Exit-ticket: maak in je schrift
1. Draai 6x met de twee raderen. Vervoeg het  werkwoord in de juiste tijd bij de juiste persoon. Rad 1 is het werkwoord en de tijd en rad 2 is het persoonlijk voornaamwoord (of een persoon). Schrijf eerst op welk heel werkwoord je moet vervoegen bij welke persoon en vervoeg hem vervolgens op de juiste manier. Zo kan Moniek je nakijken.


2. Deze opdracht gaat over vraag 5 van hoofdstuk 3.
-Wat voor soort fragment heb je gehoord?
-Wat is de overeenkomst tussen het fragment van Louise en Elio?
-Wat is het verschil tussen het fragment van Louise en Elio?

Huiswerk voor deze week:
Apprends (leer):
Grammatica: à+ lidwoord de+lidwoord (p.89)
Vocabulaire: Chapitre 3 E (FN/NF) phrases-clés C (FN/NF)

Lesdoelen:
  • Ik kan regelmatige w.w -ir gebruiken.
  • Ik kan een gesprek over reizen met de trein begrijpen.
  • Ik kan verschillende Franse luisterfragmenten begrijpen.

Huiswerk voor volgende week:
Apprends (leer):
Vocabulaire: Chapitre 3 phrases-clés C en G (FN/NF) (p.126)

 

 

 


Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide