This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Men nadert het plaatje van een neutrale elektroscoop langs boven met een positief geladen glasstaaf, zonder het aan te raken. Dan bewegen in de elektroscoop:
A
Positieve ladingen naar onder.
B
Negatieve ladingen naar boven.
C
Positieve ladingen naar onder én negatieve ladingen naar boven.
D
Geen ladingen, want de elektroscoop is niet geladen.
Slide 2 - Quiz
Welke bewering(en) is (zijn) juist?
A
Een positief geladen voorwerp heeft minder elektronen dan protonen.
B
Een positief geladen geleider heeft geen vrije elektronen.
C
Een negatief geladen voorwerp heeft protonen afgestaan.
D
Een negatief geladen isolator heeft meer vrije elektronen dan protonen.
Slide 3 - Quiz
Twee ladingen bevinden zich op een afstand r van elkaar. Lading 2 is vijfmaal groter dan lading 1. Dan is:
A
De kracht van 2 op 1 vijfmaal groter dan de kracht van 1 op 2.
B
De kracht van 1 op 2 vijfmaal groter dan de kracht van 2 op 1.
C
De kracht van 1 op 2 even groot als de kracht van 2 op 1.
D
Ik heb geen idee.
Slide 4 - Quiz
Wat is de elektrische kracht die 2 ladingen van resp. 50 µC en 20 µC, die zich op 20,0 cm van elkaar bevinden in de middenstof water (Er = 80), op elkaar uitoefenen?
A
2,8 N
B
22.10 N
C
28 N
D
18.10³ N
Slide 5 - Quiz
De grootte van ladingen Qa en Qb is gelijk. Een positieve lading kan in rust blijven in:
A
Punt 1, 2 en 3
B
Punt 2
C
Punt 1 en 3
D
Geen enkel punt
Slide 6 - Quiz
Twee geleidende bolletjes hebben een lading van resp. - 4,00 µC en 6,00 µC. Men brengt de bolletjes in contact met elkaar en plaatst ze dan op 10,0 cm van elkaar. Wat is de kracht die de bolletjes op elkaar uitoefenen?
A
0,900 N
B
21,6 N
C
0,899 N
D
1,00 N
Slide 7 - Quiz
Een elektron wordt losgelaten in een homogeen elektrisch veld en ondervindt een kracht van 3,6 pN. Wat is de elektrische veldsterkte?
A
23 MN/C
B
23 kN/C
C
23 N/C
D
-23 MN/C
Slide 8 - Quiz
In welk punt is de elektrische veldsterkte het grootste?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 9 - Quiz
De formule om de elektrische veldsterkte in een radiaal veld te berekenen is:
A
E = Fc * Q
B
E = Fc / Q
C
E = Fc * |Q|
D
E = Fc / |Q|
Slide 10 - Quiz
Een plutonium (Z = 94) met 239 kerndeeltjes heeft:
A
94 protonen en 239 neutronen
B
94 protonen en 145 neutronen
C
239 protonen en 94 neutronen
D
145 protonen en 94 neutronen
Slide 11 - Quiz
Een Sb-kern (Z = 51, met 125 kerndeeltjes) vervalt naar een Te-kern (Z = 52, met 125 kerndeeltjes). Welke straling werd uitgezonden?
A
Alfa
B
Beta +
C
Beta -
D
Gamma
Slide 12 - Quiz
Een Th-kern (A = 232) vervalt naar een Ra-kern (A = 228). Welke straling werd uitgezonden?
A
Alfa
B
Beta +
C
Beta -
D
Gamma
Slide 13 - Quiz
Het isotoop Ne (Z = 10, A = 19) vervalt via bèta+ verval. Hoe ziet de dochternuclide eruit?
A
Z = 9, A = 18
B
Z = 10, A = 18
C
Z = 8, A = 15
D
Z = 9, A = 19
Slide 14 - Quiz
Het radioactief verval van 4 stoffen is weergegeven in bijgevoegde grafiek. Voor welke stof is op t = 100 h de activiteit het grootst?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 15 - Quiz
Een hoeveelheid radioactief materiaal bestaat uit een isotoop met een halveringstijd van 4,0 h. De fractie van dit radioactief materiaal dat vervallen is na 12 h bedraagt: