juiste vorm van werkwoord

juiste vorm van werkwoord
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsPrimary EducationAge 6-10

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

juiste vorm van werkwoord

Slide 1 - Slide

Ik - nemen
Nemen 
nemen - en = nem
nem + e = neem
Ik neem

Slide 2 - Slide

Jij/hij/zij/het - nemen
Nemen 
nemen - en = nem
nem + e = neem
neem + t = neemt
jij/hij/zij/het neemt

Slide 3 - Slide

Ik - spreken

Slide 4 - Open question

Jij - spreken

Slide 5 - Open question

Ik - wonen

Slide 6 - Open question

Hij - wonen

Slide 7 - Open question

Wij - wonen

Slide 8 - Open question

Ik - kopen

Slide 9 - Open question

Zij - kopen

Slide 10 - Open question

Ik - maken

Slide 11 - Open question

jij - maken

Slide 12 - Open question

jullie - maken

Slide 13 - Open question

Ik - lezen
lezen - en = lez
z - s = lez - les
les + e = lees
Ik lees

Slide 14 - Slide

Jij/hij/zij/het - lezen
lezen - en = lez
z - s = lez - les
les + e = lees
lees + t = leest
jij/hij/zij/het leest

Slide 15 - Slide

Ik - geven
geven - en = gev
v - f = gev - gef
gef + e = geef
ik geef

Slide 16 - Slide

Jij/hij/zij/het - geven
geven - en = gev
v - f = gev - gef
gef + e = geef
geef + t = geeft
jij/hij/zij/het geeft

Slide 17 - Slide

Ik - schrijven

Slide 18 - Open question

Jij - schrijven

Slide 19 - Open question

Ik - kiezen

Slide 20 - Open question

Hij - kiezen

Slide 21 - Open question

volgorde
Ik werk vandaag tot 8 uur
Vandaag werk ik tot 8 uur

Slide 22 - Slide

Ik
wil
graag
appel

Slide 23 - Drag question

Vandaag - boodschappen - zij - doet

Slide 24 - Open question

boek - lees - nu - ik - interessant

Slide 25 - Open question

leer - woord - ik - nieuw

Slide 26 - Open question

Op maandag - naar - hij - school - gaat

Slide 27 - Open question

wij - in de woordenboek - zoeken - nieuwe woorden

Slide 28 - Open question

zit - in de kantine - ik

Slide 29 - Open question

uit - ik - Oekraïne - kom

Slide 30 - Open question

van - zij - chocola - houdt

Slide 31 - Open question

Morgen - naar - ik - supermarkt - ga

Slide 32 - Open question

Waar woon

Slide 33 - Open question