Les 2 zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp

Lesdoel


Je leert over de zinsdelenpersoonsvorm en het onderwerp
dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoel


Je leert over de zinsdelenpersoonsvorm en het onderwerp
dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Wat weet je nog van zinsdelen?
  • Hoe vind je de persoonsvorm?
  • Zelf aan de slag
Tweede uur
  • Wat is het zinsdeel 'het onderwerp' en hoe vind je die?
  • Bespreken opdrachten
  • Bespreken spellingtoets

Slide 2 - Slide

  1. Welke woorden kun je samen (zonder dat de volgorde verandert) voor de persoonsvorm zetten?
  2. Welke woorden blijven altijd in dezelfde volgorde staan als je de zin verandert?

                           
                          Deze woorden zijn samen een zinsdeel!

Slide 3 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 29)
1. Vakantie / blijkt / voor veel mensen / een bron van inspiratie.
2. Op het eerste schoolfeest / gaf / Sophie / Daan / vorige week / een kus.
3. De snelste wielrenner / werd/ beloond / met een bijzondere trofee.
4. Binnen twee weken / moesten / de vandalen / de boete / betalen.

Slide 4 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 29)
5. Jaarlijks / doet / Georgios / mee / aan het schaaktoernooi voor scholieren.
6. De lerares / sprak / de klas / vermanend / toe.
Let op: Bij scheidbare werkwoorden (zoals meedoen en toespreken) is alleen het stukje dat van tijd verandert de persoonsvorm. Het losse stukje (mee en toe in zin 5 en 6) hoort niet bij de persoonsvorm.


Slide 5 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 29)
In plaats van de vraagwoorden kun je een antwoord noteren. Een voorbeeld hiervan staat tussen haakjes.
1 Hoe laat (Om 8 uur) / ga / je / morgenavond / met Pim / naar het zwembad?
2 Welk restaurant (De pizzeria) / zal worden genomineerd / door de gasten?
3 Wat voor antwoord (Antwoord A) / had / jij / ingevuld / bij vraag 7?
4 Welk boek (De Hongerspelen) / heb / je / laatst / geleend / bij de bibliotheek?



Slide 6 - Slide

Je weet en kunt ...

... in eenvoudige zinnen de persoonsvorm vinden en de zinnen in zinsdelen verdelen.

Slide 7 - Slide



Wisselen van lokaal
Tot zo!


Slide 8 - Slide

Onderwerp (ow) blz. 58
  • Het onderwerp (ow) geeft aan wie of wat iets 'doet' of  'ondergaat'.
Vb. Frodo draagt de ring. -> wie of wat draagt? -> Frodo
De Ferrari heeft zes versnellingen. -> wie of wat heeft zes versnellingen -> De Ferrari.
  • Het onderwerp kan enkelvoud of meervoud zijn.
  • Meestal staat het onderwerp naast de persoonsvorm.

Slide 9 - Slide

Onderwerp (ow) blz. 58
Twee manieren om het onderwerp te vinden:
Manier 1
  1. zoek de persoonsvorm (pv).
  2. zet strepen tussen de zinsdelen van de zin.
  3. Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm?
  4. Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Slide 10 - Slide

Onderwerp (ow) blz. 58
Twee manieren om het onderwerp te vinden:
Manier 2
  1. zoek de persoonsvorm (pv).
  2. zet strepen tussen de zinsdelen van de zin.
  3. verander de persoonsvorm van getal (enkelvoud wordt meervoud en andersom).
  4. Het zinsdeel dat mee verandert is, is het onderwerp.

Slide 11 - Slide

Zelf aan de slag!


  1. Maak opdracht 1 (blz. 59)
  2. Klaar? Maak dan opdracht 2, 3 en 4. Dit is huiswerk!
  3. Na 5 min. bespreken we de opdracht klassikaal.
  4. Spellingtoets bespreken.
timer
5:00

Slide 12 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 58)

Slide 13 - Slide

Huiswerk voor maandag

Leer de theorie hoofdstuk 1 over zinsdelen en de persoonsvorm.
Leer de theorie hoofdstuk 2 over het onderwerp.
Maak opdracht 2 en 4 op blz. 58

Slide 14 - Slide



Bespreken toets Spelling 

Slide 15 - Slide

Fijn weekend!

Slide 16 - Slide