Les 3 onderwerp (huiswerk) en het werkwoordelijk gezegde

Lesdoel


Je leert over de zinsdelenpersoonsvorm en het onderwerp
dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoel


Je leert over de zinsdelenpersoonsvorm en het onderwerp
dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Wat weet je nog van zinsdelen, de persoonsvorm en het onderwerp?
  • Bespreken huiswerk opdracht 2 en 4 blz. 58
  • Theorie werkwoordelijk gezegde
  • Zelf aan de slag

Slide 2 - Slide

  1. Welke woorden kun je samen (zonder dat de volgorde verandert) voor de persoonsvorm zetten?
  2. Welke woorden blijven altijd in dezelfde volgorde staan als je de zin verandert?

                           
                          Deze woorden zijn samen een zinsdeel!

Slide 3 - Slide

Onderwerp (ow) blz. 58
  • Het onderwerp (ow) geeft aan wie of wat iets 'doet' of  'ondergaat'.
Vb. Frodo draagt de ring. -> wie of wat draagt? -> Frodo

  • Het onderwerp kan enkelvoud of meervoud zijn.
  • Meestal staat het onderwerp naast de persoonsvorm.

Slide 4 - Slide

Onderwerp (ow) blz. 58
Hoe vind je het onderwerp?
  1. Zoek de persoonsvorm (pv).
  2. Zet strepen tussen de zinsdelen van de zin.
  3. Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm?
  4. Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Slide 5 - Slide

Bespreken huiswerk


Bespreken huiswerk opdracht 2 en 4 blz. 58


Slide 6 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 59)

Slide 7 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 59)

Slide 8 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)


Dit zinsdeel is een uitbreiding op de persoonsvorm (pv) en zegt wat iemand 'doet' of wat er 'gebeurt'. 

                           
                         

Slide 9 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 

  • de persoonsvorm en andere werkwoorden in de zin.
  • Alleen de persoonsvorm verandert als enkelvoud meervoud wordt of als de tijd (tegenwoordige en verleden tijd) verandert.

Slide 10 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • de persoonsvorm en andere werkwoorden in de zin.
Wachtend op de bus/ ging/ Ellen/ alvast/ haar geschiedenistoets/ leren.
pv= ging
ow= Ellen
wg= ging leren
*Wachtend is een onvoltooid werkwoord en hoort NIET bij het werkwoordelijk gezegde!

  • het woord te als het voor een werkwoord staat.
  • de woorden aan als ze voor een werkwoord staan.
  • beide delen van een gesplitst (scheidbaar) werkwoord.
    Vb. 'zwaait uit' komt van het werkwoord 'uitzwaaien'.
  • Alleen de persoonsvorm verandert als enkelvoud meervoud wordt of als de tijd (tegenwoordige en verleden tijd) verandert.

Slide 11 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • het woord te of aan het voor een werkwoord staat.
Achter zijn villa/ ligt/ de beroemde acteur/ in een hangmat/ te lezen.
pv= ligt
ow= de beroemde acteur
wg= ligt te lezen

Slide 12 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • het woord te of aan het voor een werkwoord staat.

Enkele brugklassers/ waren/ op het schoolplein/ aan het basketballen.
pv= waren
ow= enkele brugklassers
wg= waren aan het basketballen

Slide 13 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 
  • beide delen van een gesplitst (scheidbaar) werkwoord.
Vb. 'zwaait uit' komt van het werkwoord 'uitzwaaien'.

De voorzitter van de club/ reikt/ de prijzen/ uit.
pv= reikt
ow= de voorzitter van de club
wg= reikt uit

Slide 14 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is soms een werkwoordelijke uitdrukking!

Uit vrees voor een arrestatie/ kozen/ de demonstranten/ het hazenpad.
pv= kozen
ow= de demonstranten
wg= kozen het hazenpad

'Het hazenpad kiezen' is een uitdrukking voor 'vluchten' en dus een wg!

Slide 15 - Slide

Zelf aan de slag
Maak opdracht 1 op blz. 88

Klaar? Maak dan alvast opdracht 2, 3 en 4. Dit is huiswerk!
Voor de snelle leerlingen, maak ook opdracht 5
timer
5:00

Slide 16 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 88)

Slide 17 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 88)

Slide 18 - Slide