Les 3 - zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp

Lesdoel


Je leert over de zinsdelenpersoonsvorm en het onderwerp
dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoel


Je leert over de zinsdelenpersoonsvorm en het onderwerp
dit helpt je om teksten beter te begrijpen en om zelf betere teksten te schrijven.

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Wat weet je nog van zinsdelen?
  • Hoe vind je de persoonsvorm en het onderwerp?
  • Bespreken huiswerk opdracht 2, 3 en 4 blz. 59
  • Theorie lijdend voorwerp
  • Zelf aan de slag

Slide 2 - Slide

  1. Welke woorden kun je samen (zonder dat de volgorde verandert) voor de persoonsvorm zetten?
  2. Welke woorden blijven altijd in dezelfde volgorde staan als je de zin verandert?

                           
                          Deze woorden zijn samen een zinsdeel!

Slide 3 - Slide

Bespreken huiswerk


Bespreken huiswerk opdracht 1 en 3 blz. 29 


Slide 4 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 29)
1. een leger van terracottasoldaten - wel zinsdeel
2. op de terugweg acht kilo zwerfafval - geen zinsdeel;
dit zijn twee zinsdelen: op de terugweg en acht kilo zwerfafval
3. huiswerk - geen zinsdeel; het zinsdeel is: geen huiswerk
4. geneeskrachtige werking - wel zinsdeel
5. uit de overstroomde stad - geen zinsdeel; het zinsdeel is: berichten uit de overstroomde stad
6. in het verkeer - wel zinsdeel


Slide 5 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 29)
1. Schaatsers / rijden / met klapschaatsen / per ronde / tienden van seconden (/) sneller.
ow = Schaatsers
2. Op zoek naar eten / breken / beren / vaak / auto’s en caravans / open.
ow = beren
3. Volgens milieutechnici / kun / je / met een zuinige douchekop / veel water/ besparen.
ow = je

Slide 6 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 3 (blz. 29)
4. Zijn / de aardpolen / anders dan miljoenen jaren geleden / nu / permanent (/) bevroren?
ow = de aardpolen
5. Bij Body Worlds / worden / geprepareerde menselijke lichamen / getoond.
ow = geprepareerde menselijke lichamen
6. Welk woord / zou / in het Nederlands / het meest / gebruikt worden?
ow = Welk woord

Slide 7 - Slide

Bespreken huiswerk


Bespreken huiswerk opdracht
 2, 3 en 4 blz. 59
 


Slide 8 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 

  • de persoonsvorm en andere werkwoorden in de zin.
  • het woord te of aan het voor een werkwoord staat.
  • beide delen van een gesplitst (scheidbaar) werkwoord.
  • Het werkwoordelijk gezegde is soms een werkwoordelijke uitdrukking!

Slide 9 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 59)
Vetgedrukt = onderwerp 
Onderstreept = werkwoordelijk gezegde
a. Onze nieuwe hond (ow) loopt geregeld weg.
b. Al de hele middag zijn de jongens (ow) aan het vissen in de sloot.
c. In zijn hangmat ligt Achmad uit Bagdad (ow) zijn dagblad te lezen.


Slide 10 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 2 (blz. 59)
d. De meeste leerlingen (ow) kijken al weken uit naar de kerstvakantie.
e. Gelukkig bleek Sinterklaas (ow) op tijd te arriveren in Middelburg.
f. In de achtertuin was Melchior (ow) de struiken aan het snoeien.


Slide 11 - Slide

Antwoorden opdracht 3 (blz. 59)
De persoonsvormen zijn onderstreept!
a. De leerlingen/ hebben/ de nieuwe docent Frans/ geregeld/ op de kast gejaagd.
ow = De leerlingen
wg = hebben op de kast gejaagd
b. Bij zijn dertigste inbraak / liep / de crimineel / uiteindelijk / tegen de lamp.
ow = de kleine crimineel
wg = liep tegen de lamp
c. Na de nederlaag / stak / de trainer / zijn speelsters / een hart onder de riem.
ow = de trainer
wg = stak een hart onder de riem



Slide 12 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 3 (blz. 59)
De persoonsvormen zijn onderstreept!
d. Cabaretiers / mogen / graag / de draak steken / met bekende landelijke politici.
ow = Cabaretiers
wg = mogen de draak steken
e. Op de toets / werden / de brugklassers / stevig / aan de tand gevoeld.
ow = de brugklassers
wg = werden aan de tand gevoeld
f. Na de fraude / bleek / de directeur / met de noorderzon / vertrokken / te zijn.
ow = de directeur
wg = bleek met de noorderzon vertrokken te zijn




Slide 13 - Slide

Antwoorden opdracht 4 (blz. 59)

Slide 14 - Slide

Lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Wat/wie + wg + ow?

Slide 15 - Slide

Lijdend voorwerp

Slide 16 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 17 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 18 - Slide

Zelf aan de slag



Maak zelf opdracht 1 en 2 (blz. 88, 89).
Opdracht 3 is huiswerk!
timer
10:00

Slide 19 - Slide

Antwoorden opdracht 1 (blz. 88)

Slide 20 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 1 (blz. 88)

Slide 21 - Slide

Antwoorden opdracht 2 (blz. 89)

Slide 22 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 2 (blz. 89)

Slide 23 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 2 (blz. 89)

Slide 24 - Slide

Vervolg antwoorden opdracht 2 (blz. 89)

Slide 25 - Slide