Toets/Proefwerk H2

Economie
Oefenen Repetitie - Hoofdstuk 2
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Economie
Oefenen Repetitie - Hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Open vragen

Slide 2 - Slide

Bereken hoeveel het saldo op je bankrekening is na deze week.

Slide 3 - Open question

Bereken hoeveel het vorige saldo op je bankrekening was.

Slide 4 - Open question

Geef twee voorbeelden van elektronisch betalen

Slide 5 - Open question

Bereken hoeveel procent de rente is die Jelmer ontvangen heeft. Rond je antwoord af op één decimaal.

Slide 6 - Open question

Verklaar waarom de bank een hogere rente geeft als je je geld voor langere tijd vastzet op een spaarrekening.

Slide 7 - Open question

Geld kan een ruilmiddel, spaarmiddel of rekenmiddel zijn. Welke van deze geldfuncties herken je in het volgende geval?

Ramon heeft gezien dat een spelcomputer bij Amazon € 20 goedkoper is dan bij Bol.com.

Slide 8 - Open question

Geld kan een ruilmiddel, spaarmiddel of rekenmiddel zijn. Welke van deze geldfuncties herken je in het volgende geval?

Yara koopt voor € 80 een tweedehands fiets

Slide 9 - Open question

Noem twee voordelen voor Esther als ze nu het geld van haar ouders kan lenen

Slide 10 - Open question

Esther leent van haar ouders geld voor een drumstel. Ze moet het geld binnen een halfjaar terugbetalen.

Leg uit dat Esther komende maanden een financieel probleem kan hebben.

Slide 11 - Open question

De ouders van Finn willen een nieuwe keuken. Omdat ze niet genoeg spaargeld hebben, lenen ze bij de bank € 4.000. Ze spreken af dat ze het geld in drie jaar terugbetalen.

Bereken welk bedrag ze extra betalen door het geld te lenen.

Slide 12 - Open question

Sadet heeft bij een bank € 1.500 geleend. Ze betaalt € 114 aan rente.

Bereken hoeveel procent de rente is van haar lening. Geef je antwoord op 1 decimaal nauwkeurig.

Slide 13 - Open question

Vergelijk de maandtermijn bij een lening die je in 12 maanden terugbetaalt met de maandtermijn wanneer je de lening in 6 maanden terugbetaalt. De maandtermijn bij 12 maanden is iets méér dan de helft van de maandtermijn bij 6 maanden.

Geef hiervoor een verklaring.

Slide 14 - Open question

Meerkeuze vragen

Slide 15 - Slide

Je hoeveelheid chartaal geld ....
A
daalt
B
stijgt
C
blijft gelijk

Slide 16 - Quiz

Je hoeveelheid giraal geld ....
A
daalt
B
stijgt
C
blijft gelijk

Slide 17 - Quiz

Heb je in de volgende gevallen te maken met directe ruil of indirecte ruil?

Je ruilt met je vriend een dvd voor een computergame
A
indirecte ruil
B
directe ruil

Slide 18 - Quiz

Heb je in de volgende gevallen te maken met directe ruil of indirecte ruil?

Je bestelt bij een webshop een paar sportschoenen. Je betaalt ze meteen.

A
indirecte ruil
B
directe ruil

Slide 19 - Quiz

Heb je in de volgende gevallen te maken met directe ruil of indirecte ruil?

In de vakantie pas je een paar keer op bij de buren. In ruil daarvoor mag je aan het eind van de vakantie een dag mee naar een pretpark.

A
indirecte ruil
B
directe ruil

Slide 20 - Quiz

Wat is de juiste omschrijving van sparen?
A
Sparen betekent dat je geld dat je overhoudt op een spaarrekening bij de bank zet.
B
Sparen betekent dat je je geld niet nu uitgeeft, maar bewaart voor later.
C
Sparen betekent dat je steeds meer inkomsten hebt.
D
Sparen betekent dat je steeds minder uitgaven hebt.

Slide 21 - Quiz

Peter spaart voor een scooter. Hij zet al het geld dat hij kan missen op een spaarrekening bij de bank, zodat het geld sneller aangroeit.

Wat is geen reden voor Peter om te sparen?

A
Sparen voor een doel.
B
Sparen voor de rente.
C
Sparen uit voorzorg.

Slide 22 - Quiz

Uit welke twee delen bestaat de maandtermijn van een lening bij de bank?

Let op: er zijn twee antwoorden goed, maar je kunt er maar één aanklikken.

A
Het aflossen van de lening
B
De afsluitkosten van de lening.
C
De rente voor de lening.
D
Een deel om te sparen.

Slide 23 - Quiz

Bij de vraag of je iets wilt verzekeren kijk je naar het risico.

Wat bepaalt de hoogte van het risico?
Er zijn twee antwoorden goed, maar je kunt er maar één kiezen.

A
Het aflossen van de lening
B
De afsluitkosten van de lening.
C
De rente voor de lening.
D
Een deel om te sparen.

Slide 24 - Quiz

Een verzekering sluit je af bij een verzekeringsmaatschappij. Dat is de ...
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 25 - Quiz

Een verzekering sluit je af bij een verzekeringsmaatschappij.
Jij bent de ...
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 26 - Quiz

Als bewijs van je verzekering ontvang je een ...
A
polis
B
polisvoorwaarden
C
premie

Slide 27 - Quiz

In het bewijs van de verzekering staat onder andere hoeveel ... je voor de verzekering moet betalen.
A
polis
B
polisvoorwaarden
C
premie

Slide 28 - Quiz

In de ... staat waar je wel of geen recht op hebt.
A
polis
B
polisvoorwaarden
C
premie

Slide 29 - Quiz