Zinnen maken met het lijdend- en meewerkend voorwerp

Zinnen maken met het lijdend- en meewerkend voorwerp
Leerdoelen:
- Het juiste persoonlijke voornaamwoord gebruiken voor het lijdend- en meewerkend voorwerp. 
- Complete zinnen maken in het Spaans. 
1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Zinnen maken met het lijdend- en meewerkend voorwerp
Leerdoelen:
- Het juiste persoonlijke voornaamwoord gebruiken voor het lijdend- en meewerkend voorwerp. 
- Complete zinnen maken in het Spaans. 

Slide 1 - Slide

1. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Hij koopt het cadeau voor mij.
kopen = comprar, het cadeau = el regalo

Slide 2 - Open question

2. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Jouw ouders geven geld aan jou.
geven = daar, veel geld = dinero

Slide 3 - Open question

3. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Ik doe jou een boek cadeau.
iets cadeau doen = regalar, een boek = un libro

Slide 4 - Open question

4. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Hij verkoopt het snoep aan ons.
verkopen = vender, het snoep = las chuches

Slide 5 - Open question

5. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Wij bieden een thee aan aan hem.
aanbieden = ofrecer, een thee = un té

Slide 6 - Open question

6. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Jullie lenen de knuffel uit aan mij.
uitlenen = prestar, de knuffel = el peluche

Slide 7 - Open question

7. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Wij kopen brood voor jullie.
kopen = comprar, brood = el pan

Slide 8 - Open question

9. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Mijn moeder doet mij sieraden cadeau.
iets cadeau doen = regalar, sieraden = las joyas

Slide 9 - Open question

10. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Ik laat de foto's aan hem zien.
laten zien = mostrar (o -> ue), de foto's = las fotos

Slide 10 - Open question

11. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Ik verkoop de auto aan hen.
verkopen = vender, de auto = el coche

Slide 11 - Open question

12. Vertaal de volgende zin naar het Spaans, waarbij je het lijdend- en meewerkend voorwerp vervangt door een persoonlijk voornaamwoord:
Leen jij de liniaal uit aan mij?
uitlenen = prestar, de liniaal = la regla


Slide 12 - Open question

12. Maak zelf een zin naar keuze met de onderstaande gegevens:
lijdend voorwerp: el móvil
meewerkend voorwerp: a ti
keuze uit werkwoorden: prestar (uit)lenen, comprar (kopen), geven (dar), ofrecer (aanbieden), mostrar (laten zien), regalar (cadeau doen), vender (verkopen)


Slide 13 - Open question

13. Maak zelf een zin naar keuze met de onderstaande gegevens:
lijdend voorwerp: las flores
meewerkend voorwerp: a nosotros
keuze uit werkwoorden: prestar (uit)lenen, comprar (kopen), geven (dar), ofrecer (aanbieden), mostrar (laten zien), regalar (cadeau doen), vender (verkopen)


Slide 14 - Open question

14. Maak zelf een zin naar keuze met de onderstaande gegevens:
lijdend voorwerp: la bebida
meewerkend voorwerp: a él
keuze uit werkwoorden: prestar (uit)lenen, comprar (kopen), geven (dar), ofrecer (aanbieden), mostrar (laten zien), regalar (cadeau doen), vender (verkopen)


Slide 15 - Open question