Spreekvaardigheid les La rutina diaria / tener / llevar

¡Bienvenidos! ¡Bienvenidas!
1 / 54
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

¡Bienvenidos! ¡Bienvenidas!

Slide 1 - Slide

El programa 
ORAL / MONDELING

Slide 2 - Slide

Doel: jezelf voorstellen en vertellen over enkele familieleden 

Stel jezelf voor, denk aan: 

Nombre, edad, pasatiempos, estudios, instituto, donde vives, cómo eres (uiterlijk en karakter). Praten over enkele  (min. 3) familieleden. 
1. PASO 1. – PRESENTACIÓN 

Slide 3 - Slide

De  Fysieke  Beschrijving

Slide 4 - Slide

Het werkwoord ''TENER''
A
is een regelmatig werkwoord
B
is een onregelmatig werkwoord

Slide 5 - Quiz

De vervoeging van ''TENER'' in de 3de persoon enkelvoud:
A
Tengo
B
Tiene
C
Tenemos
D
Tenéis

Slide 6 - Quiz

Wat is de vervoeging van het werkwoord TENER?
A
tengo, tienes, tiene, tenemos, tenéis, tienen
B
tengo, tiene, tienes, tenemos, tenéis, tienen
C
tengo, tenes, tene, tenemos, tenéis, tenen
D
tiengo, tienes, tiene, tienemos, tienéis, tienen

Slide 7 - Quiz

Welke regelmatige werkwoorden zijn er?
A
Estar
B
Ser
C
Tener
D
Llevar

Slide 8 - Quiz

Vul de volgende zin:
Mi madre _______ doctora.
A
estas
B
lleva
C
es
D
tiene

Slide 9 - Quiz

De vervoeging van ''LLEVAR'' :
A
Lluevo, Llevas, Lleiva, Llevamos, Lleváis, Llevan
B
Llevo, Lleva, Llevas, Llevamos, Lleváis, Llevan
C
Llevo, Lleva, Llevas, Lleva, Lleváis
D
Llevo, Llevas, Lleva, Llevamos, Lleváis, Llevan

Slide 10 - Quiz

Wie van de volgende prinsesjes is ''pelirroja'' ?
A
B
C
D

Slide 11 - Quiz

Wat is het juiste beschrijving?
A
Él lleva sombrero
B
Él es rubio
C
Ella tiene bigote
D
Él lleva gafas

Slide 12 - Quiz

Wie van de volgende prinsesjes heeft ''pelo castaño'' ?
A
B
C
D

Slide 13 - Quiz

Welk zelfde accessoire dragen deze karakters?
(Antwoord in het Spaans)

Slide 14 - Open question

Wie van de volgende prinsesjes is ''rubia'' ?
A
B
C
D

Slide 15 - Quiz

Hoe weet ik welke van de werkwoorden 
(Ser, Tener en Llevar) bij welke omschrijving nodig is?

Slide 16 - Slide

1. Een persoon identificeren.
       Es mi abuela. 
 Mi abuela es una mujer.

2. Geslacht en afkomst.
              Es española.

3. Beroep
         Mi abuela es doctora.

SER
4. Permanente kwaliteiten:

Fysiek:
  • Hoogte                      Gewicht.      
Mi abuela es baja.       Es gorda/ flaca.

  • Schoonheid.        Fases van het leven. 
Es guapa/ fea.                        Es vieja. 

Karakter:
Mi abuela es simpática.
Mi abuela es generosa.


Slide 17 - Slide

TENER
Bezit
Leeftijd
Lichaamsdelen
Tiene 30 años.
- Tiene el pelo corto.
- Tiene el pelo castaño.
- Tiene barba.

Slide 18 - Slide

LLEVAR
 Dingen die veranderen
Kleding
Lleva un velo.
Accessoires
Lleva un bolso.

Slide 19 - Slide

let op
Zowel met het werkwoord ''TENER'' als met het werkwoord ''LLEVAR''
Lichaamsdelen veranderen
(pelo, barba, bigote, etc.)
Bijna permanente accessoires
(pendientes, gafas, piercing, etc.)
Je denkt dat het essentieel of blijvend is - gebruik TENER


Je denkt dat het kunstmatig of tijdelijk is - gebruik LLEVAR



Tiene bigote.
(altijd)
Lleva el pelo rosa.
(is niet zijn natuurlijke haar)

Slide 20 - Slide

Zinnen maken bij het omschrijven van een persoon.
Onderwerp                    Werkwoord                    Eigenschap
                      
SER
TENER
LLEVAR
DOCTORA
PELO NEGRO
BOLSO
ÉL
ELLA
Mi abuela + es + doctora.
Él + tiene + el pelo negro.
Ella + lleva + un bolso

Slide 21 - Slide

  • Een persoon omschrijven met 3de persoon vervoeging:                                                                       Pedro/ María - (Él/ Ella)

  • Lidwoorden en kleur bij de kleding toevoegen: (el/ la)    (uno/ una)  (unos/unas) 
Un pantalón negro - Una camiseta azul

  • Mannelijke/ vrouwelijk vorm:                             Un pantalón - Una camiseta

  • Enkelvoud/ meervoud:                                            Un sombrero - Unas gafas de sol

Slide 22 - Slide

LLEVAR
SER
TENER
Dingen die veranderen
Bezit
Leeftijd
Afkomst
Lichaamsdelen
Gewicht
Beroep

Slide 23 - Drag question

Ella _________ cocinera.
A
tiene
B
llevas
C
es
D
lleva

Slide 24 - Quiz

Él tiene el pelo azul.
(is niet zijn natuurlijke haarkleur)
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Mario ________ el pelo corto.
A
tienes
B
tiene
C
es
D
lleva

Slide 26 - Quiz

Lola ______ un bolso rojo.
A
lleva
B
es
C
tine
D
llevas

Slide 27 - Quiz

Él tiene bigote.
(altijd)
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

Aan de slag!
PRESENTATIE
- Jullie moeten een zelf gekozen persoon omschrijven.
- Duidelijke foto gebruiken (familielied, beroemde persoon, etc.)

- In duo's 
- Maximaal 5 min per duo 10 zinnen per duo.
- Werkwoorden SER, TENER en LLEVAR moeten gebruikt worden.
- Geen steekwoorden bij de presentatie (uit je hoofd leren!).
- Gebruik de woordenschat op Quizlet .



Slide 29 - Slide

Wat houdt de presentatie in?
Hoe moet het eruitzien?

Slide 30 - Open question

Tema 1: Las vacaciones 
Situatie: Je bent net terug van je vakantie. 

Vertel: Waar ben je geweest?  

Met wie? Hoe lang? Waar heb je geslapen? Wat heb je gegeten? Wat heb je gedaan (benoem minimaal 3 dingen) Hoe heb je het gehad? Wat heb je het leukst gevonden? 
2. Gesprek voeren

Slide 31 - Slide

Las vacaciones

¿Adónde fuiste?

¿Con quién fuiste?

¿Cómo fuiste alli ?

¿Qué tiempo hacía?

¿Qué hiciste en las vacaciones?

¿Qué fue el más interesante / divertido / aburrido de tus vacaciones ?


timer
15:00

Slide 32 - Slide

Las vacaciones

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Link

Tema 2:Routine 

Praten over je dagelijksactiviteiten. Hoe laat sta je gewoonlijk op? Hoe kom je naar school? Tot hoe laat heb je les? Wat doe je na school? Werk je? Hoe laat eet je ‘s avonds? Wat doe je voordat je naar bed gaat? Hoe laat ga je slapen? 

Heb je een hobby? Welke dagen ga je sporten? Etc. 

Slide 35 - Slide

Las rutinas diarias - HACER (doen)
Qué = Wat
Cuándo=Wanneer
Cuántas=Hoeveel

Yo
hago
haces
El/Ella
hace
Nosotros
hacemos
Vosotros
haceis
Ellos
hacen

Slide 36 - Slide

Las rutinas diarias - Verbos
Yo
me
despierto
ik word wakker
Yo
me
levanto
ik sta op
Yo
me
ducho
ik neem een douche
Yo
desayuno
ik ontbijt
Yo
tomo el bus
ik neem de bus
Yo
voy a a la escuela
ik ga naar school
Yo
aprendo
ik leer
Yo
como
ik eet
Yo
hago la tarea
ik doe mijn huiswerk
Yo
me
duermo
ik slaap

Slide 37 - Slide

Las rutinas diarias
Períodos de tiempo

- La mañana > 6.00-12.00
- El mediodía > 12.00-13.00
- La tarde > 13.00-19.00
- La noche > 19.00-24.00
- La madrugada >24.00-6.00
En=In
Desde=Sinds
De=Hasta
Hasta=Tot

Slide 38 - Slide

Las rutinas diarias
Los días de la semana
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Lunes
Martes
Miércoles
Jueves
Viernes
Sábado
Domingo
La hora

Slide 39 - Slide

Las rutinas diarias - Preguntas
¿A qué hora + werkwoord + ...?
      > Hoe laat?

¿Cuándo + werkwoord + ...? 
       > Wanneer?

¿Cuántas veces por + tijd periode + ...? 
        > Hoe vaak?
Qué = Wat
Cuándo=Wanneer
Cuántas=Hoeveel

Slide 40 - Slide

Las rutinas diarias - HACER (doen)
¿A qué hora + haces + ...?
   
¿Cuándo + haces + ...? 
    
¿Cuántas veces por + día + haces + ...? 

                        (Yo) hago...
        
Qué = Wat
Cuándo=Wanneer
Cuántas=Hoeveel

Slide 41 - Slide


- Beschrijf je routine
- Gebruik de werkwoorden van blz. 48 (de ww zijn al in de ik-vorm)
- Geef door de tijd wanneer je wat doet
- Gebruik woorden zoals también (ook), después (daarna), luego (later), y (en).
- Gebruik de video's in de volgende slides om meer inzicht te hebben over kloktijden en routines.

Slide 42 - Slide

5

Slide 43 - Video

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video

00:18
¿A qué hora se despierta?
A
Se despierta a las 6 y media de la mañana.
B
Se despierta a las 6 de la mañana.

Slide 46 - Quiz

00:35
¿Qué conector usa? ......me levanto.
A
Luego
B
Finalmente
C
Después
D
Antes

Slide 47 - Quiz

01:03
.....lavo la cara
Wat zegt ze?
A
Te
B
me
C
se
D

Slide 48 - Quiz

01:23
Zeg dat je je tanden om 8 uur poets in het Spaans.

Slide 49 - Open question

03:58
Wat zegt ze?
A
Me maquillo los ojos.
B
Me maquillo un poco
C
Me maquillo la cara
D
Me maquillo lo ojo

Slide 50 - Quiz

Je gaat een gesprek voeren met je docent. 
Er zijn 2 thema's.  

De twee thema's moet je voorbereiden tijdens de lessen Spaans. 
Tijdens het mondeling kiest jouw docent één van de twee thema’s waar je over gaat praten. 

 Het gesprek duurt tussen 3 en 5 minuten. 

 

Slide 51 - Slide

Je gaat een spontaan gesprek voeren met je docent. Je docent heeft kaartjes met vragen. Zonder te kijken welke vraag het is, pak je een aantal kaartjes en geef ze terug aan de docent. De docent zal de vragen stellen dat op de kaarten staan. Jij beantwoord de vragen in hele zinnen in het Spaans. 

Tijd: 3- 5 minuten 
3. Spontaan een gesprek houden

Slide 52 - Slide

Ejemplo de preguntas:
 ¿Qué puedes hacer con mil dólares? 

¿Quieres cambiar el color de tu pelo? ¿Por qué? 

¿En qué trabaja tu papá? ¿Dónde trabaja? 

¿Qué haces el día de la madre? 

¿Es bueno saber más de un idioma? ¿Por qué? 

¿Estás ahorrando dinero para algo especial? ¿Por qué? 

¿Es importante para ti vestir con ropa cara? ¿Por qué? 

¿Te interesa la política? ¿Por qué? 

Slide 53 - Slide

¡Hasta la próxima!
No olvides la tarea!

Slide 54 - Slide