Delend lidwoord - Article partitif

L'article partitif
1 / 40
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

L'article partitif

Slide 1 - Slide

Welke twee soorten lidwoorden zijn er?

Slide 2 - Mind map

Wat is het verschil tussen bepaalde en onbepaalde lidwoorden?

Slide 3 - Open question

Les articles définis

de hond - le chien                 de honden - les chiens

de appel - la pomme                de appels - les pommes  

de boom - l'arbre                de bomen - les arbres

Slide 4 - Slide

Donne le pluriel:
de hond
( je mag niet zeggen 'twee honden')

Slide 5 - Open question

Les articles indéfinis

een hond - un chien                  honden - des chiens

een appel - une pomme                 appels - des pommes  

een boom - un arbre                 bomen - des arbres

Slide 6 - Slide

Je kunt in het Nederlands ook geen lidwoord gebruiken!

Ik wil wijn.

Wij nemen tomaten!

Lust je vis?

Slide 7 - Slide

Maar....
In het Frans kan een zelfstandig naamwoord nooit los staan. Je kunt niet zeggen 'Je veux vin'. Er moet altijd iets voor: een lidwoord, een telwoord of een voornaamwoord (aanwijzend, bezittelijk)

Slide 8 - Slide

Dus.....

Als in er het Nederlands geen lidwoord staat, moet je in het Frans een 'delend lidwoord' gebruiken!

(Dit heet in het Frans een article partitif )


Ik wil wijn! -Je veux du vin

Slide 9 - Slide

en...

Als je zegt 'Ik wil wijn' of 'ik koop tomaten' weet je eigenlijk niet om hoeveel wijn of tomaten het precies gaat:

Je gebruikt een delend lidwoord dus ook als

het niet duidelijk is om hoeveel het gaat.

Dus bij een onbepaalde hoeveelheid.

Bekijk nu het volgende filmpje om te weten welke delende lidwoorden er zijn in het Frans!


   

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

L'article partitif

du (+ mannelijk ev zn)                             - brood = du pain

de la (+ vrouwelijk ev zn)                        - limonade = de la limonade

de l' (m/v ev met klinker/stomme h)  -water = de l' eau

des (+ meervoudig zn)                             - appels = des pommes     

Slide 12 - Slide

ATTENTION!

Een delend lidwoord verandert in

de / d' in  2 gevallen, namelijk

Slide 13 - Slide

1. Na een ontkenning!

Koop je appels? Nee, ik koop geen appels!

Tu achètes des pommes? Non, je n'achète pas de pommes!

Eet je frietjes? Nee, ik eet geen frietjes meer.

Tu manges des frites?  Non, je ne mange plus de frites.    

Slide 14 - Slide

2. Na een woord van hoeveelheid!

Drink je water? Ja, ik drink veel water!

Tu bois de l' eau? Oui, je bois beaucoup d' eau !

Neem je frietjes? Oui, ik neem een bord frietjes.

Tu prends des frites? Oui, je prends une assiette de frites.    

Slide 15 - Slide

Twee gevallen waar je geen delend lidwoord gebruikt:

1. na een getal

          Ik neem drie croissants - Je prends trois croissants 

2.na de werkwoorden 'adorer, détester, aimer et préférer' 

          Ik hou van bananen - J'aime les bananes

          Ik heb een hekel aan spruitjes - Je déteste les choux de Bruxelles

          Na deze werkwoorden komt er altijd een bepaald lidwoord: le, la, l', les


Bestudeer nu even GRAM I op blz 86 van je TB. Knap je het? Test jezelf!  

Slide 16 - Slide

Wanneer gebruik je het delend lidwoord?
A
alleen bij onbepaalde hoeveelheden
B
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning
C
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning of een woord van hoeveelheid
D
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning, of woord van hoeveelheid (behalve getallen), of woord van gevoelsuitdrukking (zoals aimer, adorer, détester etc.)

Slide 17 - Quiz

Wat is NIET van toepassing op het "delend lidwoord"
A
het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
B
je gebruikt het na een getal
C
het bestaat niet in het Nederlands
D
'de l' staat voor een klinker of stomme h

Slide 18 - Quiz

Na een ontkenning of woord dat een hoeveelheid aanduidt (zoals kg, gr, cm, glas - behalve een getal/cijfer ) volgt :
A
de of d'
B
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
C
un, une, des
D
de

Slide 19 - Quiz

Na een woord dat een gevoel uitdrukt (zoals aimer, adorer, détester etc.) volgt
A
het onbepaald lidwoord (un, une, des)
B
het bepaald lidwoord (le, la, l' , les)
C
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
D
de / d'

Slide 20 - Quiz

na een getal (1, 2, 3 etc) en vóór een zelfstandig naamwoord zoals in
"ik heb 3 broers" volgt
A
het delend lidwoord
B
geen delend lidwoord maar direct het zelfst. nw
C
de / d'
D
un, une, des

Slide 21 - Quiz

Il mange ..... viande et il boit ...... eau
A
de / de l'
B
du / de l'
C
de la / de la
D
de la / de l'

Slide 22 - Quiz

Welk delend lidwoord hoort in deze zin: " je n'ai pas ...... argent"(geld).
A
d'
B
du
C
de la
D
de l'

Slide 23 - Quiz

Il mange beaucoup..... viande et très peu ...... eau
A
de / d'
B
de la / de
C
de / de la
D
de la / de l'

Slide 24 - Quiz

300 grammes ..... café
A
du
B
de
C
le
D
de l'

Slide 25 - Quiz

Il y a beaucoup ........ eau dans la bouteille
A
de l'
B
d'
C
de le
D
du l'

Slide 26 - Quiz

J' ai bu 3 verres ........ coca (m)
A
du
B
de
C
des
D

Slide 27 - Quiz

J' ai très peu ..... argent
A
de l'
B
D'
C
d'
D
du

Slide 28 - Quiz

J' adore ..... chocolat.
A
le
B
la
C
de
D
du

Slide 29 - Quiz

J' aime ...... tomates.
A
des
B
les
C
du
D
de les

Slide 30 - Quiz

Le professeur n' a pas ....... patience (v).
A
de
B
de la
C
d'
D
de l'

Slide 31 - Quiz

Je prends ..... café.
A
de
B
du
C
la
D
des

Slide 32 - Quiz

Je déteste .... café.
A
le
B
du
C
de la
D
la

Slide 33 - Quiz

les enfants ne mangent pas .... biscuits
A
des
B
de les
C
de
D
les

Slide 34 - Quiz

Il entend ..... bruit (m)
(hij hoort lawaai)
A
le
B
du
C
la
D
de la

Slide 35 - Quiz

Vertaal: Hij houdt van vissen.

Slide 36 - Open question

Vertaal: Neem jij confituur?

Slide 37 - Open question

Vertaal: Ik eet brood.

Slide 38 - Open question

Vertaal: Ik koop 250 gram hesp.

Slide 39 - Open question

Vertaal: Mijn mama koopt altijd croissants.

Slide 40 - Open question