Les articles les 1 (indéfinis / définis / partitifs)

Wat zijn lidwoorden?
1 / 45
next
Slide 1: Mind map
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Wat zijn lidwoorden?

Slide 1 - Mind map

Wat is het verschil tussen bepaalde en onbepaalde lidwoorden in het Nederlands?

Slide 2 - Open question

Bepaalde lidwoorden in het Frans

de hond - le chien                 de honden - les chiens

de appel - la pomme                de appels - les pommes  

de boom - l'arbre                de bomen - les arbres

Slide 3 - Slide

Wat is het meervoud van:
een hond
schrijf in het Nederlands - Frans
bv katten les chats


Slide 4 - Open question

Onbepaalde lidwoorden in het Frans

een hond - un chien                  honden - des chiens

een appel - une pomme                 appels - des pommes  

een boom - un arbre                 bomen - des arbres

Slide 5 - Slide

Je kunt in het Nederlands ook geen lidwoord gebruiken!

Ik wil wijn.

Wij nemen tomaten!

Lust je vis?

Slide 6 - Slide

Maar....
In het Frans kan een zelfstandig naamwoord nooit los staan. Je kunt niet zeggen 'Je veux vin'. Er moet altijd iets voor: een lidwoord, een telwoord of een voornaamwoord (aanwijzend, bezittelijk)

Slide 7 - Slide

Dus.....

Als in er het Nederlands geen lidwoord staat, moet je in het Frans een 'delend lidwoord' gebruiken!

(Dit heet in het Frans een article partitif )


Ik wil wijn! -Je veux du vin

Slide 8 - Slide

en...

Als je zegt 'Ik wil wijn' of 'ik koop tomaten' weet je eigenlijk niet om hoeveel wijn of tomaten het precies gaat:

Je gebruikt een delend lidwoord dus ook als

het niet duidelijk is om hoeveel het gaat.

Dus bij een onbepaalde hoeveelheid.



   

Slide 9 - Slide

Welk voorbeeld is juist?
A
la ville
B
le madame
C
des ordinateur
D
un fenêtre

Slide 10 - Quiz

Het woordje les... (meerdere mogelijkheden)
A
is meervoud
B
is enkelvoud
C
heeft geen vertaling in het Nederlands
D
slaat terug op een zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Quiz

Maak een zinnetje met de volgende woorden:
madame & robe
timer
1:00

Slide 12 - Open question

Vrai ou faux?
Un en une betekenen in het NL ''een''
A
Vrai
B
Faux

Slide 13 - Quiz

Welk voorbeeld is juist?
A
la chien
B
une chat
C
un lit
D
la bureau

Slide 14 - Quiz

Het woordje 'eau' .... (meerdere mogelijkheden)
A
is mannelijk
B
is vrouwelijk
C
begint met een klinker
D
begint met een stomme h

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Video

Het delend lidwoord

du (+ mannelijk ev zn)                             - brood = du pain

de la (+ vrouwelijk ev zn)                        - limonade = de la limonade

de l' (m/v ev met klinker/stomme h)  -water = de l' eau

des (+ meervoudig zn)                             - appels = des pommes     

Slide 17 - Slide

ATTENTION!

Een delend lidwoord / l'article partitif verandert in de / d' 

in  2 gevallen, namelijk

Slide 18 - Slide

1. Na een ontkenning!

Koop je appels? Nee, ik koop geen appels!

Tu achètes des pommes? Non, je n'achète pas de pommes!

Eet je frietjes? Nee, ik eet geen frietjes meer.

Tu manges des frites?  Non, je ne mange plus de frites.    

Slide 19 - Slide

2. Na een woord van hoeveelheid!

Drink je water? Ja, ik drink veel water!

Tu bois de l' eau? Oui, je bois beaucoup d' eau !

Neem je frietjes? Oui, ik neem een bord frietjes.

Tu prends des frites? Oui, je prends une assiette de frites.    

Slide 20 - Slide

Twee gevallen waar je geen delend lidwoord gebruikt:

1. na een getal

          Ik neem drie croissants - Je prends trois croissants 

2.na de werkwoorden 'adorer, détester, aimer et préférer' 

          Ik hou van bananen - J'aime les bananes

          Ik heb een hekel aan spruitjes - Je déteste les choux de Bruxelles

          Na deze werkwoorden komt er altijd een bepaald lidwoord: le, la, l', les


Bestudeer nu even GRAM I op blz 86 van je TB. Knap je het? Test jezelf!  

Slide 21 - Slide

L'article contracté 
samen getrokken lidwoord
  • à + le = au                             de + le = du
  • à + les = aux                        de + les = des
  • naar / in /                              van/ uit                     

  • = préposition (= voorzetsel) + article défini (le / la / les / l')
  • de = van / uit ..     Tu as trouvé la solution du jeu?
  • à = naar / in / ...    Je vais au cinéma.


Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

HERHALING
masculin singulier
féminin singulier
pluriel
article indéfini
un
une
des
article défini
le, l'
la, l'
les
article partitif
du, de l'
de la, de l'
des
article contracté
du (de + le)
au (à + le)
de la (de + la)
à la (à + la)
des (de + les)
aux (à + les)

Slide 24 - Slide

Wanneer gebruiken we het?
article indéfini
onbepaald : ik weet niet hoeveel, wie, wat

Un monsieur va venir aujourd'hui.

article défini
 bepaald: ik weet hoeveel, wie, wat
Je prends la limonade.

 + adorer, préférer, aimer: met deze werkwoorden --> article défini
 J'aime la soupe.  Je préfère le chocolat.
article partitif
_ Geen lidwoord in het Nederlands, onmeetbare hoeveelheid:
Je mange des fruits (fruit), de la soupe (soep)

article contracté
met voorzetsel DE (de+le = du, de + la,  de + l', de+les = des)
met voorzetsel À (à + le = au, à + la, à + l', à + les= aux)

Slide 25 - Slide

Wanneer gebruik je het delend lidwoord / l'article partitif?
A
alleen bij onbepaalde hoeveelheden
B
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning
C
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning of een woord van hoeveelheid
D
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning, of woord van hoeveelheid (behalve getallen), of woord van gevoelsuitdrukking (zoals aimer, adorer, détester etc.)

Slide 26 - Quiz

Wat is NIET van toepassing op het "delend lidwoord"
A
het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
B
je gebruikt het na een getal
C
het bestaat niet in het Nederlands
D
'de l' staat voor een klinker of stomme h

Slide 27 - Quiz

na een ontkenning of woord dat een hoeveelheid aanduidt (zoals kg, gr, cm, glas - behalve een getal/cijfer ) volgt :
A
de of d'
B
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)

Slide 28 - Quiz

na een woord dat een gevoel uitdrukt (zoals aimer, adorer, détester etc.) volgt
A
het onbepaald lidwoord (un, une, des)
B
het bepaald lidwoord (le, la, l' , les)
C
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
D
de / d'

Slide 29 - Quiz

na een getal (1, 2, 3 etc) en vóór een zelfstandig naamwoord zoals in
"ik heb 3 broers" volgt
A
het delend lidwoord
B
geen delend lidwoord maar direct het zelfst. nw

Slide 30 - Quiz

Il mange ..... viande et il boit ...... eau
A
de / de l'
B
du / de l'
C
de la / de la
D
de la / de l'

Slide 31 - Quiz

Welk delend lidwoord hoort in deze zin: " je n'ai pas ...... argent"
A
d'
B
du
C
de la
D
de l'

Slide 32 - Quiz

Il mange beaucoup..... viande et très peu ...... eau
A
de / d'
B
de la / de
C
de / de la
D
de la / de l'

Slide 33 - Quiz

300 grammes ..... café
A
du
B
de
C
le
D
de l'

Slide 34 - Quiz

il y a beaucoup ........ eau dans la bouteille
A
de l'
B
d'

Slide 35 - Quiz

J' ai bu 3 verres ........ coca (m)
A
du
B
de

Slide 36 - Quiz

J' ai très peu ..... argent
A
de l'
B
de
C
d'
D
du

Slide 37 - Quiz

j' adore ..... chocolat (mnl)
A
le
B
du
C
de
D
de l'

Slide 38 - Quiz

J' aime ...... tomates

A
des
B
les

Slide 39 - Quiz

le professeur n' a pas ....... patience (v)
A
de
B
de la
C
d'
D
de l'

Slide 40 - Quiz

je prends ..... café
A
de
B
du

Slide 41 - Quiz

Je déteste .... café
A
le
B
du
C
de la
D
de

Slide 42 - Quiz

Les enfants ne mangent pas .... biscuits
A
des
B
de les
C
de
D
les

Slide 43 - Quiz

Il entend ..... bruit (m)
(Hij hoort lawaai)
A
le
B
du

Slide 44 - Quiz

Noteer alles wat je me nu kan vertellen over het lidwoord in het Frans...

Slide 45 - Mind map