Delend lidwoord - Article partitif

Wat zijn lidwoorden?
1 / 38
next
Slide 1: Mind map
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Wat zijn lidwoorden?

Slide 1 - Mind map

Wat is het verschil tussen bepaalde en onbepaalde lidwoorden?

Slide 2 - Open question

Bepaalde lidwoorden in het Frans

de hond - le chien                 de honden - les chiens

de appel - la pomme                de appels - les pommes  

de boom - l'arbre                de bomen - les arbres

Slide 3 - Slide

Wat is het meervoud van:
een hond
( je mag niet zeggen 'twee honden')

Slide 4 - Open question

Onbepaalde lidwoorden in het Frans

een hond - un chien                  honden - des chiens

een appel - une pomme                 appels - des pommes  

een boom - un arbre                 bomen - des arbres

Slide 5 - Slide

Je kunt in het Nederlands ook geen lidwoord gebruiken!

Ik wil wijn.

Wij nemen tomaten!

Lust je vis?

Slide 6 - Slide

Maar....
In het Frans kan een zelfstandig naamwoord nooit los staan. Je kunt niet zeggen 'Je veux vin'. Er moet altijd iets voor: een lidwoord, een telwoord of een voornaamwoord (aanwijzend, bezittelijk)

Slide 7 - Slide

Dus.....

Als in er het Nederlands geen lidwoord staat, moet je in het Frans een 'delend lidwoord' gebruiken!

(Dit heet in het Frans een article partitif )


Ik wil wijn! -Je veux du vin

Slide 8 - Slide

en...

Als je zegt 'Ik wil wijn' of 'ik koop tomaten' weet je eigenlijk niet om hoeveel wijn of tomaten het precies gaat:

Je gebruikt een delend lidwoord dus ook als

het niet duidelijk is om hoeveel het gaat.

Dus bij een onbepaalde hoeveelheid.

Bekijk nu het volgende filmpje om te weten welke delend lidwoorden er zijn in het Frans!


   

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Het delend lidwoord

du (+ mannelijk ev zn)                             - brood = du pain

de la (+ vrouwelijk ev zn)                        - limonade = de la limonade

de l' (m/v ev met klinker/stomme h)  -water = de l' eau

des (+ meervoudig zn)                             - appels = des pommes     

Slide 11 - Slide

ATTENTION!

Een delend lidwoord verandert in

de / d' in  2 gevallen, namelijk

Slide 12 - Slide

1. Na een ontkenning!

Koop je appels? Nee, ik koop geen appels!

Tu achètes des pommes? Non, je n'achète pas de pommes!

Eet je frietjes? Nee, ik eet geen frietjes meer.

Tu manges des frites?  Non, je ne mange plus de frites.    

Slide 13 - Slide

l'eau (v)
le pain
les tables (v)
la mayonaise
les chaussures (v) blanches
le pull vert
la robe rouge
l'écharpe (v) rose
du
de la
de l'
des
des
de la
du

Slide 14 - Drag question

Il porte ... vêtements
A
du
B
des

Slide 15 - Quiz


A

Slide 16 - Quiz

2. Na een woord van hoeveelheid!

Drink je water? Ja, ik drink veel water!

Tu bois de l' eau? Oui, je bois beaucoup d' eau !

Neem je frietjes? Oui, ik neem een bord frietjes.

Tu prends des frites? Oui, je prends une assiette de frites.    

Slide 17 - Slide

Twee gevallen waar je geen delend lidwoord gebruikt:

1. na een getal

          Ik neem drie croissants - Je prends trois croissants 

2.na de werkwoorden 'adorer, détester, aimer et préférer' 

          Ik hou van bananen - J'aime les bananes

          Ik heb een hekel aan spruitjes - Je déteste les choux de Bruxelles

          Na deze werkwoorden komt er altijd een bepaald lidwoord: le, la, l', les


Bestudeer nu even GRAM I op blz 86 van je TB. Knap je het? Test jezelf!  

Slide 18 - Slide

Stappenplan wanneer in t NL geen lidwoord wordt gebruikt:
stap 1: staat er aimer, détester, préférer voor? Dan gebruik je le, la, l’of les
stap 2: staat er een getal (voor)? Dan gebruik je geen Frans lidwoord.
stap 3: staat er een woord van hoeveelheid of ontkenning voor?
Dan gebruik je de of d’
stap 4: Als bovenstaande niet van toepassing zijn dan gebruik je het article partitif in het Frans: du bij mnl ev
    de la bij vrwl ev
    de l’ bij klinker/stomme h
des bij mv 
Stappenplan wanneer in t NL geen lidwoord wordt gebruikt:

stap 1: staat er aimer, adorer, détester, préférer voor? 
                                                                      Dan gebruik je le, la, l’of les
stap 2: staat er een getal (voor)? Dan gebruik je geen Frans lidwoord.
stap 3: staat er een woord van hoeveelheid of ontkenning voor?
                                                                       Dan gebruik je de of d’
stap 4: Als bovenstaande niet van toepassing zijn dan gebruik je het article partitif in het Frans:                       du     bij       mnl ev
                                                                         de la  bij       vrwl ev
                                                                         de l’    bij       klinker/stomme h
                                                                         des     bij       mv 

Slide 19 - Slide

Wanneer gebruik je het delend lidwoord?
A
alleen bij onbepaalde hoeveelheden
B
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning
C
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning of een woord van hoeveelheid
D
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning, of woord van hoeveelheid (behalve getallen), of woord van gevoelsuitdrukking (zoals aimer, adorer, détester etc.)

Slide 20 - Quiz

Wat is NIET van toepassing op het "delend lidwoord"
A
het geeft onbepaalde hoeveelheden aan
B
je gebruikt het na een getal
C
het bestaat niet in het Nederlands
D
'de l' staat voor een klinker of stomme h

Slide 21 - Quiz

na een ontkenning of woord dat een hoeveelheid aanduidt (zoals kg, gr, cm, glas - behalve een getal/cijfer ) volgt :
A
de of d'
B
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)

Slide 22 - Quiz

na een woord dat een gevoel uitdrukt (zoals aimer, adorer, détester etc.) volgt
A
het onbepaald lidwoord (un, une, des)
B
het bepaald lidwoord (le, la, l' , les)
C
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
D
de / d'

Slide 23 - Quiz

na een getal (1, 2, 3 etc) en vóór een zelfstandig naamwoord zoals in
"ik heb 3 broers" volgt
A
het delend lidwoord
B
geen delend lidwoord maar direct het zelfst. nw

Slide 24 - Quiz

Il mange ..... viande et il boit ...... eau
A
de / de l'
B
du / de l'
C
de la / de la
D
de la / de l'

Slide 25 - Quiz

Welk delend lidwoord hoort in deze zin: " je n'ai pas ...... argent"
A
d'
B
du
C
de la
D
de l'

Slide 26 - Quiz

Il mange beaucoup..... viande et très peu ...... eau
A
de / d'
B
de la / de
C
de / de la
D
de la / de l'

Slide 27 - Quiz

300 grammes ..... café
A
du
B
de
C
le
D
de l'

Slide 28 - Quiz

il y a beaucoup ........ eau dans la bouteille
A
de l'
B
d'

Slide 29 - Quiz

J' ai bu 3 verres ........ coca (m)
A
du
B
de

Slide 30 - Quiz

J' ai très peu ..... argent
A
de l'
B
de
C
d'
D
du

Slide 31 - Quiz

j' adore ..... chocolat (mnl)
A
le
B
du
C
de
D
de l'

Slide 32 - Quiz

J' aime ...... tomates
A
des
B
les

Slide 33 - Quiz

le professeur n' a pas ....... patience (v)
A
de
B
de la
C
d'
D
de l'

Slide 34 - Quiz

je prends ..... café
A
de
B
du

Slide 35 - Quiz

je déteste .... café
A
le
B
du
C
de la
D
de

Slide 36 - Quiz

les enfants ne mangent pas .... biscuits
A
des
B
de les
C
de
D
les

Slide 37 - Quiz

il entend ..... bruit (m)
(hij hoort lawaai)
A
le
B
du

Slide 38 - Quiz