V4_SK_Voorbereiding toets_Wk25

Groene chemie
Rendement: Zo hoog mogelijk

Rendement=TheoretischeopbrengstWerkelijkeopbrengst100%
1 / 53
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Groene chemie
Rendement: Zo hoog mogelijk

Rendement=TheoretischeopbrengstWerkelijkeopbrengst100%

Slide 1 - Slide

Botsende deeltjes model
Een reactie vindt plaats bij een effectieve botsing tussen deeltjes

Slide 2 - Slide

Deeltjesmodel uit klas 3
Meer energie, 
snellere beweging deeltjes

Slide 3 - Slide

Factoren die de reactiesnelheid beïnvloeden
- Temperatuur
- Concentratie
- Verdelingsgraad
- Soort stof
- Aanwezigheid van een katalysator

Slide 4 - Slide

Wat reageert/brandt sneller?
Een blokhout van 1kg of 1kg zaagsel
A
Blokhout
B
Zaagsel
C
Beide even snel

Slide 5 - Quiz

Het oplossen van suiker gaan sneller in:
Warm water of koud water
A
Warm water
B
Koud water
C
Beide even snel

Slide 6 - Quiz

Evenwichtsreacties
Aflopende reactie
- Gaat maar 1 kant op.

Evenwichtreactie
- Gaat heen en weer.
- Dynamisch


Slide 7 - Slide

Evenwichtsreactie
Evenwicht stikstofdioxide (bruin) en distikstoftetraoxide (kleurloos)
2NO2(g)N2O4(g)

Slide 8 - Slide

Evenwichtsreacties
Er vinden twee reacties plaats:
> 2 NO2(g) ⇄ N2O4(g) (A ⇄ B) 
> N2O4(g) ⇄ 2 NO2(g) (B ⇄ A)

Bij evenwicht zijn de reactie is de reactiesnelheid (s) gelijk van beide reacties

De tijd die nodig is tot de vorming van het evenwicht noemen we de insteltijd

Slide 9 - Slide

Evenwichtsreacties

Slide 10 - Slide

Evenwichtsreacties
Werkelijke snelheid dus niet 
precies het gemiddelde, maar 
afhankelijk van de concentraties

Slide 11 - Slide

Evenwichtsreacties
Ligging van evenwicht wordt beïnvloed door:
- Temperatuur
- Druk

Slide 12 - Slide

Evenwichtsreacties

← Endotherm ←
→ Exotherm →


2NO2(g)N2O4(g)

Slide 13 - Slide

Evenwichtsreacties

→ Hoge druk (kant van miste deeltjes) →
← Lage druk (kant van meeste deeltjes) ←

2NO2(g)N2O4(g)

Slide 14 - Slide

De druk wordt verhoogd. Naar welke kant verschuift het volgende evenwicht?
3H2(g)+N2(g)2NH3(g)
A
Naar links
B
Naar rechts
C
Geen verandering

Slide 15 - Quiz

De reactie naar links is endotherm. De temperatuur wordt verlaagd. Hoe veranderd de ligging van het evenwicht?
3H2(g)+N2(g)2NH3(g)
A
Naar links
B
Naar rechts
C
Geen verandering

Slide 16 - Quiz

Rekenen aan evenwichten
Werken met de BOE en BOEC tabel:

H2
N2
NH3
Begin
Omzetting
Evenwicht
Concentratie
3H2(g)+N2(g)2NH3(g)

Slide 17 - Slide

Rekenen aan evenwichten
Stel je krijgt de volgende opdracht:
0,30 mol waterstof reageert met 0,20 mol stikstof in een reactie vat met een volume van 2 liter. Er ontstaat een evenwicht. Bij evenwicht is er 0,10 mol ammoniak ontstaan. Wat zijn de concentraties bij evenwicht. 

Slide 18 - Slide

Rekenen aan evenwichten
Werken met de BOE en BOEC tabel:

H2
N2
NH3
Begin
0,30
0,20
0
Omzetting
Evenwicht
0,10
Concentratie
3H2(g)+N2(g)2NH3(g)

Slide 19 - Slide

Rekenen aan evenwichten
Stel je krijgt de volgende opdracht:
0,30 mol waterstof reageert met 0,20 mol stikstof in een reactie vat met een volume van 2 liter. Er ontstaat een evenwicht. Bij evenwicht is er 0,10 mol ammoniak ontstaan. Wat zijn de concentraties bij evenwicht. 

Slide 20 - Slide

Rekenen aan evenwichten
Werken met de BOE en BOEC tabel:

H2
N2
NH3
Begin
0,30
0,20
0
Omzetting
+ 0,10
Evenwicht
0,10
Concentratie
3H2(g)+N2(g)2NH3(g)

Slide 21 - Slide

Rekenen aan evenwichten
Werken met de BOE en BOEC tabel:

H2
N2
NH3
Begin
0,30
0,20
0
Omzetting
- (0,10 * 3/2)
- (0,10* 1/2)
+ 0,10
Evenwicht
0,10
Concentratie
3H2(g)+N2(g)2NH3(g)

Slide 22 - Slide

Rekenen aan evenwichten
Werken met de BOE en BOEC tabel:

H2
N2
NH3
Begin
0,30
0,20
0
Omzetting
- 0,15
- 0,05
+ 0,10
Evenwicht
0,15
0,15
0,10
Concentratie
3H2(g)+N2(g)2NH3(g)

Slide 23 - Slide

Evenwichtsvoorwaarde
Tabel 37B:

Bij evenwicht: 

Evenwichtsvoorwaarde bij evenwicht:
mA+nBqC+rD
Qc=Kc
Kc=[A]m[B]n[C]q[D]r

Slide 24 - Slide

Stel de evenwichtsvoorwaarde op voor:
3H2(g)+N2(g)2NH3(g)
A
Kc=[NH3]2[N2][H2]3
B
Kc=[N2][H2]3[NH3]2
C
Kc=[N2]+[H2]3[NH3]2
D
Kc=[N2][H2][NH3]

Slide 25 - Quiz

Test vraag
Rookbom
Bij het maken van een rookbom wordt zwaveltrioxide gebruikt. Dit wordt gemaakt uit zwaveldioxide en zuurstof-gas. Dit is een evenwichtsreactie.

Vraag 1:  Geef de reactievergelijking van het evenwicht tussen zwaveldioxide,
zuurstofgas en zwaveltrioxide.
Vraag 2: Stel de evenwichtsvoorwaarde op van dit evenwicht.



Slide 26 - Slide

Test vraag
In een fabriek in IJmijden wordt zwaveltrioxide gemaakt door 50 mol zwaveldioxide en 50 mol zuurstof met elkaar te laten reageren. Als er evenwicht is ingesteld dat is er 15 mol zwaveltrioxide gevormd. Het volume van het vat waarin de reactie plaatsvind is 20,0 liter.

Vraag 3:  Bereken de chemische hoeveelheid (in mol) van zwaveldioxide en zuurstof na het instellen van het evenwicht. Gebruik een BOE-tabel.
Vraag 4: Bereken de concentraties van zwaveldioxide, zuurstof en zwaveltrioxide bij evenwicht.


Slide 27 - Slide

Indicatoren
Geven een indicatie van de zuurgraad van een oplossing

Zuurgraad drukken we uit in pH

Slide 28 - Slide

Omslag-
traject

Hoe staat 
het in de
Binas?

Slide 29 - Slide

Waar of niet waar?
Lakmoes kleurt blauw bij een pH kleiner dan 5,5. (Tabel 52A)
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Een oplossing heeft een pH van 8,1. Met welke twee indicatoren kan ik dit controleren?
A
Fenolrood en fenolftaleïen
B
Lakmoes en kresolrood
C
Dimethylgeel en methylrood
D
Neutraalrood en fenolftaleïen

Slide 31 - Quiz

Oplosvergelijking
NaCl(s)Na+(aq)+Cl(aq)

Slide 32 - Slide

Indampvergelijking
Na+(aq)+Cl(aq)NaCl(s)

Slide 33 - Slide

Neerslagreacties
- Er worden twee goed opgeloste zouten bij elkaar gevoegd.
- De combinatie van ionen die ontstaat lost niet goed op.
- Er vindt een neerslag reactie plaats

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Hoe herken je een zuur of een base?
- Een zuur kan een proton H+ doneren


- Een base kan een proton accepteren
HCl(g)+H2OH3O++Cl
NH3(g)+H2ONH4++OH

Slide 39 - Slide

Hoe herken je een zuur of een base?
Tabel 49
- Zuur of base
- Zwak of sterk

Slide 40 - Slide

Evenwicht
Sterke zuren : Aflopende reactie


Zwakke zuren: Evenwicht

HCl(g)+H2OH3O++Cl
CH3COOH(g)+H2OCH3COO+H3O+

Slide 41 - Slide

Evenwicht
Sterke basen: Aflopende reactie


Zwakke basen: Evenwicht

S2(g)+H2OHS+OH
NH3(g)+H2ONH4++OH

Slide 42 - Slide

Opstellen zuur-base reactie
Een zuur-base is een reactie tussen een zuur en een base.

Tabel 49

Slide 43 - Slide

Opstellen zuur-base reactie
Stap 1: Wat zijn de zuren en wat zijn de basen en welke deeltjes kunnen als beide reageren? (tabel 49)
Stap 2: Welk zuur staat het hoogste in de zuur kolom in tabel 49?
Stap 3: Welke base staat het laagste in de base kolom in tabel 49?
Stap 4: Stel de zuur-base reactie op.

Slide 44 - Slide

Zuur-base reactie opstellen
1. De reactie tussen een azijnzuur oplossing en een natriumhypochloriet-oplossing.

2. De reactie tussen een zoutzuur-oplossing en een natriumcarbonaat-oplossing.

Slide 45 - Slide

pH-berekeningen
Sterk zuur:


Voorbeeld:
 Stel je hebt een 0,1M zoutzuur-oplossing. 
De pH = - log (0,1) = 1
Stel je hebt een zoutzuur-oplossing met pH 2.
De [H3O+] = 10-2 = 0,01 mol/L

pH=log[H3O+]
[H3O+]=10pH

Slide 46 - Slide

pOH-berekeningen
Sterke base:


Voorbeeld:
 Stel je hebt een 0,1M natronloog-oplossing. 
De pOH = - log (0,1) = 1
Stel je hebt een natronloog-oplossing met pOH 2.
De [OH-] = 10-2 = 0,01 mol/L

pOH=log[OH]
[OH]=10pOH

Slide 47 - Slide

Waterevenwicht
Kw=[H3O+][OH]

Slide 48 - Slide

Waterevenwicht
Dus als de pH 7 is, 
dan is de pOH 7.

Dus als de pH 8 is, 
dan is de pOH 6.

Kortom: pH = 14,0 - pOH
Kw=[H3O+][OH]

Slide 49 - Slide

Opdracht
Bereken de pH van een azijnzuur oplossing met een gehalte van 4 gram/liter.
Ga er vanuit dat het azijnzuur volledig geïoniseerd wordt.

Waarom is de berekende pH waarschijnlijk niet correct?

Slide 50 - Slide

Verdunningen
Bij een verdunning neem je de volgende stappen:
- Bereken het aantal mol in de originele oplossing
- Bereken de concentratie in de nieuwe oplossing

Dus: Stel ik verdun 250mL 0,1M zoutzuur oplossing 5 maal, wat is de nieuwe concentratie?
n=0,1 mol/L * 0,250L = 0,0250 mol
c= 0,0250 mol / (0,250 + 1,000) = 0,0250 / 1,250 = 0,02 mol/L

Slide 51 - Slide

Verdunningen
Opdracht:
Bereken de pH na het tienmaal verdunnen van 150mL 0,1M zoutzuur oplossing.

Slide 52 - Slide

Verdunningen
Opdracht:
Bereken de pH na het tienmaal verdunnen van 150mL 0,1M zoutzuur oplossing.
n = 0,1 mol/L * 0,150 L = 0,0150 mol
c = 0,0150 mol / (0,150 + 1,350) = 0,01 mol/l
pH = -log (0,01) = 2

Slide 53 - Slide