1a en 1b - 2 juni

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag
1. Lezen - 10 min.
2. Theorie doornemen 
3. Spiekbrief maken - 10 min. 
3. Quiz
4. Aan de slag met huiswerk

Slide 2 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Trappen van vergelijking

Trap 1

Stellende trap
Zaken zijn gelijk of gelijkwaardig
Hij is net zo vrolijk als ik

als


Trap 2

Vergrotende trap
Zaken zijn niet gelijk of gelijkwaardig
Hij is vrolijker dan ik

dan


Trap 3 


Overtreffende trap
De ene zaak overtreft alle andere
Hij is de vrolijkste van de klas

Slide 4 - Slide

Lastige verwijswoorden
  • hen of hun?
  • dat of wat?
  • waarmee of met wie?

> instructievideo

Slide 5 - Slide

Spiekbrief maken
Je maakt voor jezelf een spiekbriefje over de theorie van formuleren h5 en h6. Wat  is dus het belangrijkste om te onthouden?

Volgende week vrijdag is er een S.O.! 
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Hoeveel trappen van vergelijking zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quiz

Gebruik je in deze zin 'hen' of hun'?
Hoe is het met ....?
A
hen
B
hun

Slide 8 - Quiz

Je gebruikt bij de trappen van vergelijking 'als'....
A
als iemand iets minder is dan een ander
B
als iemand iets meer is dan een ander
C
als iets/mensen gelijk zijn aan elkaar

Slide 9 - Quiz

Suus eet veel snoep, ______ slecht is voor haar gezondheid.
A
dat
B
wat

Slide 10 - Quiz

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van veel ?
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel, meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst

Slide 11 - Quiz

De leraar _____ ik de leukte les Nederlands heb gehad vandaag, is morgen niet op school.
A
waarover
B
van wie
C
over wie

Slide 12 - Quiz

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van...?

veel
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel. meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst

Slide 13 - Quiz

Hen of hun?

Hij geeft ..... altijd de schuld.
A
hun
B
hen

Slide 14 - Quiz

Trappen van vergelijking
ruim =
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap

Slide 15 - Quiz

Het enige ____ ik heb gezegd, is dat Nederlands het leukste vak blijft.
A
dat
B
wat

Slide 16 - Quiz

Trappen van vergelijking
weinig-...........-.............
A
weiniger-weinigst
B
minder-minst

Slide 17 - Quiz

Mijn ouders geven de bloemen aan hen/hun.
A
hen
B
hun

Slide 18 - Quiz

Deze jurk is het mooiste ______ ik in tijden gezien hebt.

A
dat
B
wat

Slide 19 - Quiz

Hun of hen?
Ik stel de vraag aan ...... .
A
hun
B
hen

Slide 20 - Quiz

De film _______ ik je belde, draait ineens niet meer.
A
waarover
B
van wie
C
van waar

Slide 21 - Quiz

Ik weet nu wat de trappen van vergelijking zijn?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Ik ken de regels voor het gebruik van de verwijswoorden hun/hen.
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Ik ken de regels voor het gebruik van de verwijswoorden dat/wat.
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Ik ken de regels voor het gebruik van de verwijswoorden waar + voorzetsel of voorzetsel + wie.
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Huiswerk volgende les:
- maken: opdracht 1, 2, 3 en 5 (h5) (blz. 152 en 153)
maken: opdracht 1 en 2 (h6) (blz. 182 en 183)

Volgende week: S.O. 

Slide 26 - Slide