Les 1_ H.3 Formuleren_3vwo

Welkom!
wat fijn,
jullie zijn
hier
(of daar).

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
wat fijn,
jullie zijn
hier
(of daar).

Slide 1 - Slide

In mijn vakantie heb ik:
A
soms aan school gewerkt en verder rustig aan gedaan
B
een nieuw dansje, vette truc of nieuwe skill geleerd
C
een boek uitgelezen
D
alleen maar uitgeslapen en gerelaxt

Slide 2 - Quiz

Het meest bijzondere nieuws dat ik afgelopen week heb gehoord, gezien of gelezen, is:

Slide 3 - Open question

Les 1. H.3 Grammatica Formuleren
  
Vandaag:
  • Aangepaste 'lockdownplanner' --> 'open-up' planner voor maand maart
  • Theorie verwijswoorden (blz. 126)
  • Oefenen met verwijswoorden, opdracht 2 en 3 (blz. 127)

Slide 4 - Slide

 H.3 Grammatica Formuleren
Leerdoelen
Na de lessen van deze week: 
1. weet je de regels voor het gebruik van verwijswoorden.

2. kan je de juiste verwijswoorden gebruiken.

Slide 5 - Slide

H.3 Grammatica Formuleren
Neem 3 - 5 minuten de tijd om de theorie over verwijswoorden door te lezen.

En beantwoord daarna de volgende vraag.

Slide 6 - Slide

Welke vraag over deze theorie zou op het GPW gesteld kunnen worden?

Slide 7 - Open question

Verwijswoorden 
wijzen terug naar één of meer woorden die eerder genoemd zijn.
 
 
 
  
  

Naar zelfstandige naamwoorden:
 verwijs je met:
en:
in het enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn 
deze, die
in het enkelouvd, vrouwelijk
zij, ze, haar 
deze, die
in het enkelvoud, onzijdig
het, zijn
dit, dat
in het meervoud
zij, ze, hen, hun
deze, die

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden 
  • In het meervoud gebruik je zij en ze als onderwerp. 
  • Gebruik hen als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). 
  • Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) zonder voorzetsel (en als bezittelijk voornaamwoord).
    – Toen de soldaten terugkeerden van hun (bez.vnw) VN-missie, wachtte de minister hen (lv) op, praatte hij met (vz) hen en gaf hij hun (mv) een medaille.

Slide 9 - Slide

Verwijswoorden 
Met het verwijswoord wat verwijs je naar:
  • dat en datgene, 
  • naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), 
  • naar een overtreffende trap (het leukste) 
  • en naar een hele zin.

– We gaan naar een pretpark over de Romeinse tijd, wat we heel leuk vinden.

Slide 10 - Slide

Verwijswoorden 
  • Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel (daarvan, waarover). 
  • Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie (van wie, over wie, met wie).

– De tovenaar Merlijn, van wie Arthur de krijgskunsten leerde, bezorgde de jonge koning ook het zwaard Excalibur, waarmee hij onoverwinnelijk werd.

Slide 11 - Slide

Vul het juiste verwijswoord in:
Vandaag kan de bevolking de president kiezen die ... wil hebben.
A
hij
B
ze
C
het
D
hen

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in:
Deze bouwonderneming is zeer populair bij de arbeiders, omdat ... ... werknemers in het algemeen goed betaalt.
A
ze, haar
B
hij, zijn
C
zij, hun
D
het, zijn

Slide 13 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in:
Morgen legt het voltallige personeel het werk neer, omdat ... in december ... bonus niet zal ontvangen.
A
ze, haar
B
hij, zijn
C
zij, hun
D
het, zijn

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in:
Die oude fauteuil is prachtig, maar ... moet wel bekleed worden.
A
het
B
zij
C
hij
D
ze

Slide 15 - Quiz

H. 3 Formuleren
  • Maak opdracht 2 (blz. 127)
    af, zin 5 t/m 12.
  • Werk in tweetallen
  • Tijd: 10 minuten
  • Tijd over?... ga verder met opdracht 3 

Slide 16 - Slide

H. 3 Formuleren
Opdracht 2, zin 5 t/m 12.
5. het                                         9. ze
6. zijn                                         10. het
7. ze, hun                                    11. hem
8. haar                                        12. ze

Slide 17 - Slide

HUISWERK dinsdag 2 maart
Hoofdstuk 3. paragraaf Formuleren

Maak opdracht 3 en 4 
op blz. 127  in het boek.

Slide 18 - Slide