2tl hfd 1 Grammatica Zinsdelen (vervolg zelfst 5)

Grammatica
Zinsdelen


Herhaling
Aan de slag
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 59 min

Items in this lesson

Grammatica
Zinsdelen


Herhaling
Aan de slag

Slide 1 - Slide

Hoe kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Noem twee manieren.

Slide 2 - Open question

Let op!
Als een zin begint met een vraagwoord dan is dat woord GEEN
persoonsvorm!
Tip
Gebruik ALTIJD de tijdproef!
- Waarom ga je naar de dokter?
- Hoe laat gaat de trein?
- Waarom heb jij je winterjas al aan?

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

Saar vertelde ons enthousiast over de vakantie naar Zeeland.

Slide 4 - Open question

Wat is de persoonsvorm?

Dit jaar zullen de vertraagde treinen weer volgens de gangbare dienstregeling rijden
A
gangbare
B
vertraagde
C
zullen
D
rijden

Slide 5 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Waarom maak je jouw huiswerk niet tijdens de les?

Slide 6 - Open question

Door een val van de trap heeft Anke haar voet bezeerd.

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 7 - Quiz

Door een val van de trap heeft Anke haar voet bezeerd.
  1. Anke | heeft | door een val van de trap haar voet bezeerd.
  2. Door een val van de trap | heeft | Anke haar voet bezeerd.
  3. Haar voet | heeft | Anke door een val van de trap bezeerd.
  4. Anke | heeft | door een val van de trap | haar voet | bezeerd. 
5

Slide 8 - Slide

Wat is het WG in de zin?

De jongens hebben hun strafwerk tijdens het laatste uur moeten maken.
A
moeten maken
B
hebben maken
C
hebben moeten maken
D
hebben moeten

Slide 9 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in de zin?

Tijdens de online les viel de verbinding steeds weg.


A
Tijdens de online les
B
viel
C
viel weg
D
viel tijdens de online les weg

Slide 10 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde (WG)
  • De persoonsvorm + de overige werkwoorden
  • Bij scheidbare werkwoorden hoort het scheidbare deel er ook bij.
Ik keek mijn antwoorden na.
WG = kijk NA  -> NAkijken

Slide 11 - Slide

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp in de zin te vinden?

Slide 12 - Open question

Wat is het onderwerp?

Johan en Aniek hebben gisteren een nieuwe auto gekocht in de stad.

A
Johan
B
Johan en Aniek
C
een nieuwe auto
D
in de stad

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ga weg!

Slide 14 - Open question

Gebiedende wijs
In de gebiedende wijs staat NOOIT een onderwerp!
- Kom hier!
- Ga weg!
- Loop naar de maan!

Slide 15 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Slide 16 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?

Lisa heeft met haar moeder een nieuwe broek gekocht in de stad.
A
Lisa
B
haar moeder
C
met haar moeder
D
een nieuwe broek

Slide 17 - Quiz

Zie bord...

Slide 18 - Slide