Kapitel 3 E , Land und Kultur , herhalen Modalverben

Programm
 Wiederholung Modalverben

1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programm
 Wiederholung Modalverben

Slide 1 - Slide

Wiederholung Modalverben + wissen
De modale hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 2 - Slide

können
mögen
müssen
sollen
wollen
wissen
dürfen
mogen, toestemming hebben 
weten
kunnen
aardig vinden
lusten
leuk vinden
willen
moeten 
( wil ander)
moeten 
( noodzaak)
moeten 
( mening vragen)

Slide 3 - Drag question

Die Straße ______ abgesperrt werden.
moet

Slide 4 - Open question

_____ ich das sofort bezahlen?
Moet

Slide 5 - Open question

Du ______ den Mund halten!
moet

Slide 6 - Open question

_______ man hier rauchen?
Mag

Slide 7 - Open question

Vervoeging Präsens Modalverben
Wat klopt NIET?
A
Alle werkwoorden van modaliteit hebben klankverandering in het enkelvoud.
B
Alle werkwoorden van modaliteit hebben geeen uitgang bij ich en er/sie/es.
C
Alle werkwoorden van modaliteit zijn regelmatig in het meervoud.
D
Alle werkwoorden van modaliteit zijn hulpwerkwoorden.

Slide 8 - Quiz

Glaubt ihr, dass ihr teilnehmen _____?
können

Slide 9 - Open question

Kleine Kinder _______ gerne Schokolademilch.
mögen

Slide 10 - Open question

______ du gerne Schokoladenmilch?
mögen

Slide 11 - Open question

Er ________ keine Freunde sehen.
dürfen

Slide 12 - Open question

Ich ____ morgen gerne Tennis spielen.
wollen

Slide 13 - Open question

Was ______ ihr morgen machen?
wollen

Slide 14 - Open question

Ich (heb) _1_ mich sehr darüber gefreut.

Slide 15 - Open question

werden oder sollen?
zullen wordt meestal vertaald met werden.
sollen gebruik je als je voorstelt iets voor een ander te doen.

Slide 16 - Slide

Morgen ______ ich dein Auto waschen.
A
soll
B
werde

Slide 17 - Quiz

_______ ich dein Auto morgen waschen?
A
Soll
B
Werde

Slide 18 - Quiz