This lesson contains 52 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
Leerdoelen
Aan het einde van deze paragraaf:
Slide 1 - Slide
2.2 De overheid grijpt in
Katern 3
Marktvormen en marktfalen
Economie
Slide 2 - Slide
Het surplus
Hoe groter de consumentensurplus, hoe hoger het nut voor de consument (gevoel van winst).
Hoe groter de producentensurplus, hoe hoger de winst zal zijn voor de producenten.
Beide surplus samen wordt het totale surplus genoemd.
Hoe groter dus de totale surplus is, hoe groter de doelmatigheid van de markt.
Slide 3 - Slide
Marktfalen? Ingrijpen!
De overheid grijpt om verschillende redenen in in het marktproces, bijvoorbeeld omdat ze de prijzen te hoog of te laag vindt of omdat er sprake is van marktfalen, zoals bij externe effecten en collectieve goederen.
Slide 4 - Slide
Een markt werkt niet perfect...
hoe kan dit?
Marktmacht, waardoor de uitkomsten van de markt niet optimaal zijn en de markt dus ineffiënt werkt.
Collectieve goederen, die niet via de markt verhandeld kunnen worden omdat er geen individueel prijskaartje aan hangt.
Externe effecten, waardoor de markt verkeerde uitkomsten geeft.
Slide 5 - Slide
Externe effecten
De markt kan ook niet gewenste uitkomsten opleveren. Je moet dan denken aan milieuvervuiling, geluidsoverlast en gezondheidseffecten.
Dit zijn voorbeelden van externe effecten.
Externe effecten zijn gevolgen van productie en gebruik van goederen en diensten die niet in de prijs worden doorberekend.
'de markt faalt'....
Slide 6 - Slide
Wanneer 'faalt' de markt nog meer?
De markt faalt ook bij goederen die niet individueel geprijsd kunnen worden.
Dit is het geval bij collectieve goederen. Dit zijn goederen zoals dijken, wegen en parken die door de overheid worden geproduceerd. Collectieve goederen worden betaald uit belastinggeld.
Collectieve goederen hebben als kenmerk dat consumptie of gebruik door de een, het gebruik van de ander niet in de weg staat.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Wat kan de overheid doen? Prijsregulering
Slide 13 - Slide
Welke letters vormen het doelmatigheidsverlies? Als de prijs eerst 25 was en nu 35
A
B en D
B
B, C en D
C
C en E
D
C en D
Slide 14 - Quiz
Accijnzen
Als de overheid accijns heft op een product bemoeit de overheid zich met de prijs.
De overheid heft op een product accijns. De prijs van dit product wordt duurder. Producenten willen niet meer voor dezelfde prijs het product aanbieden -> de aanbodlijn gaat naar boven toe.
Slide 15 - Slide
Subsidies
De overheid geeft geld aan bedrijven om het product wat verkocht wordt te stimuleren.
Als de overheid een subsidie geeft gaat de prijs van dit product omlaag. Producenten kunnen voor een lagere prijs hun product verkopen. De aanbodlijn verschuift naar rechts/ beneden.
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Aanbodoverschot dat is het verschil tussen de gevraagde en aangeboden hoeveelheid bij de minimumprijs
Slide 32 - Slide
Totale surplus = Het surplus van consumenten en producenten samen.
Alleen de aanbieders die de producten voor de evenwichtsprijs op de markt brengen kunnen verkopen. (productie vindt plaats bij de meest efficiënte aanbieders.
De producten komen terecht bij de kopers waarvan de betalingsbereidheid hoger of gelijk is aan de evenwichtsprijs.
Perfecte markt= doelmatigheid van de markt maximaal
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Vraag en aanbodoverschot
Minimumprijzen, beschermen van de producent creëert een aanbodoverschot.
Maximumprijzen beschermen consument creëert een vraagoverschot.