Nederlands Grammatica

Het is een feestje om zelfstandig te lezen!
timer
1:00
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Het is een feestje om zelfstandig te lezen!
timer
1:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
 week 43
24 oktober 
4e lesuur 
Cursus 5
Mixopdrachten
 online

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Nederlands
  1. Lezen
  2. Taal creatief
  3.  Grammatica & Spelling 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Lidwoorden en zelfstandignaamwoorden
de   het   een 

namen voor mensen, dieren en dingen 


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord (bn).
Je kent al drie woordsoorten: 
  • werkwoorden,
  • zelfstandige naamwoorden
  • lidwoorden.

Een andere woordsoort is het bijvoeglijk naamwoord (bn).

  



Slide 6 - Slide

This item has no instructions

bijvoeglijk naamwoord (bn).


Dat was een leuke vakantie!

In deze zin is leuke een bijvoeglijk naamwoord. 
Het bijvoeglijk naamwoord leuke geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord vakantie.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Zo herken je een bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan:

Dat was een leuke vakantie. 
De vakantie was leuk. 
 Helaas is de leuke vakantie voorbij.



Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voegwoord

Een voegwoord voegt (plakt) woorden of zinnen aan elkaar.

Voegwoorden zijn bijvoorbeeld: en, of, terwijl, omdat, zodat, nadat, toen, want, maar, als.


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het ...
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
werkwoord
D
bijwoord

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.
D
Dat zegt iets over het onderwerp.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
koperen
B
mooie
C
rode
D
gezellige

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
tent
B
groot
C
lief
D
hout

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een stoffelijk, bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zegt iets over het bijvoeglijk naamwoord.
B
Dat zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
C
Dat zegt iets over het materiaal van het bijvoeglijk naamwoord.
D
Dat zegt iets over het materiaal van het zelfstandig naamwoord.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
mooie
B
lange
C
vriendelijke
D
metalen

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden?
A
katoenen
B
lekke
C
plastic
D
brave

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

welk woord is geen voegwoord?
A
maar
B
want
C
en
D
denken

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welk voegwoord hoort op de puntjes:

Ik heb mijn winterjas aan, .... het is koud.
A
want
B
omdat
C
zodat
D
waardoor

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions


Vul het goede voegwoord in.
Zij eet een boterham, .... heeft eigenlijk geen honger.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 22 - Quiz

Antwoord B: maar


Vul het goede voegwoord in.
Ik ga naar de dokter......ik heb last van mijn maag.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 23 - Quiz

Antwoord C: want


Welk woord is geen voegwoord?
A
maar
B
want
C
en
D
denken

Slide 24 - Quiz

Antwoord D: denken.

Vul het goede voegwoord in.
Ik drink geen koffie, .... wel thee.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 25 - Quiz

Antwoord B: maar.
Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen voegwoord?
A
omdat
B
terwijl
C
en
D
zo

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord en voegwoord is!
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

This item has no instructions

Aan het werk!
 week 43
24 oktober 
4e lesuur 
Cursus 5
Mixopdrachten
 online

Slide 29 - Slide

This item has no instructions