WRE 2TN - Cursus Grammatica - Bijvoeglijk naamwoord en voegwoord

Maak alvast de startopdracht!
timer
5:00
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Maak alvast de startopdracht!
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica WS
1. Startopdracht bespreken
2. Lesdoelen
3. Uitleg: bijvoeglijk naamwoord en voegwoord
4. Samen oefenen
5. Zelfstandig werken
6. Lesdoelen checken + afronden

Slide 2 - Slide

  • Je kunt bijvoeglijke naamwoorden herkennen
  • Je weet wat voegwoorden zijn en kunt deze ook herkennen in een tekst
  • Je hebt 10 minuten zelfstandig gewerkt
Lesdoelen

Slide 3 - Slide

Woordsoorten Basis

  • Werkwoord (lj. 1)
  • Lidwoord (lj. 1)
  • Zelfstandig naamwoord (lj. 1)
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Voegwoord
Woordsoorten Kader

  • Werkwoord (lj. 1)
  • Lidwoord (lj. 1)
  • Zelfstandig naamwoord (lj. 1)
  • Bijvoeglijk naamwoord (lj. 1)
  • Voorzetsel (lj. 1)
  • Voegwoord
  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Bezittelijk voornaamwoord

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra info (details) over een zelfstandig naamwoord: de groene kat, het grote feest.
Zo herken je een bn:
  • Staat voor of achter het zn.
  • Heeft een korte vorm (groen) en een lange vorm (groene).
  • Trappen van vergelijking.

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st. bn) geeft aan van welke stof iets gemaakt is. 

  • De zilveren ketting.
  • Een wollen trui.
  • Een houten bank.

Slide 6 - Slide

Dat nieuwe shirt staat je goed!
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
A
dat
B
nieuwe
C
shirt
D
goed

Slide 7 - Quiz

Ik vind dat je geen plastic tassen moet gebruiken.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
A
geen
B
moet
C
plastic
D
dat

Slide 8 - Quiz

Helaas is de leuke vakantie voorbij.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin?
A
helaas
B
is
C
voorbij
D
leuke

Slide 9 - Quiz

Leg in je eigen woorden uit wat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is en geef er ook een voorbeeld bij.
timer
1:00

Slide 10 - Open question

Voegwoord
Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar.

  • Twee woorden: aardrijkskunde of geschiedenis.
  • Twee woordgroepen: een nieuwe tentoonstelling
    en een lezing van Freek Vonk.
  • Twee zinnen:
– {Jongeren kijken vrijwel geen televisie}, maar {ze kijken wel filmpjes op TikTok}.
– {(Voordat Sarah naar Spanje emigreerde), heeft ze Spaans geleerd}.

Slide 11 - Slide

Wat is het voegwoord?
Ga je mee voetballen of ga je liever televisie kijken?
A
je
B
liever
C
of
D
televisie

Slide 12 - Quiz

Ik word later piloot *of* astronaut.
A
twee woorden
B
twee woordgroepen
C
twee zinnen

Slide 13 - Quiz

*Als* je een rijpe banaan naast een kiwi legt, zal de kiwi sneller rijpen.
A
twee woorden
B
twee woordgroepen
C
twee zinnen

Slide 14 - Quiz

Boa’s zijn niet giftig, *maar* ze kunnen wel gemeen bijten.
A
twee woorden
B
twee woordgroepen
C
twee zinnen

Slide 15 - Quiz

De dochter van Hans *en* de zoon van Marja hebben verkering.
A
twee woorden
B
twee woordgroepen
C
twee zinnen

Slide 16 - Quiz

Doordat stukjes rots en ijs door de ruimte zweven, naar beneden vallen en verbranden in onze dampkring, zie je een lichtstreepje.

Noteer het voegwoord

Slide 17 - Open question

Maak van deze twee zinnen één zin, maak gebruik van een voegwoord.

Ik moest op de logeerkamer slapen. Mijn slaapkamer werd geverfd.

Slide 18 - Open question

Zelfstandig werken
Wat:
Cursus Grammatica
Basis: opdracht 1 tot en met 4 (blz. 202-203)
Kader: opdracht 1 tot en met 5 (blz. 206-207)
Hoe:
Zelfstandig. Zet de antwoorden in je schrift.
Hulp:
Lees eerst het groene kader door. Daarna kun je degene naast je vragen (fluisterend). Kom je er dan nog niet uit? Steek dan je hand op.
Tijd:
10 minuten
Klaar:
Oefen verder met woordsoorten in de online trainer.
ZELFSTANDIG WERKEN
timer
10:00

Slide 19 - Slide

  • Je kunt bijvoeglijke naamwoorden herkennen
  • Je weet wat voegwoorden zijn en kunt deze ook herkennen in een tekst
  • Je hebt 10 minuten zelfstandig gewerkt
Lesdoelen

Slide 20 - Slide