Nederlands Voegwoorden

Het is een feestje om zelfstandig te lezen!
timer
1:00
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Het is een feestje om zelfstandig te lezen!
timer
1:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk !
 week 45
9 november 2e lesuur 
Cursus 6: Paragraaf 1 en 2 online

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Nederlands
  1. Lezen
  2. Taal creatief
  3.  Grammatica & Spelling 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten 
Spel !

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
De, het , een
B
Slimme, mooie, rode
C
Fiets, boek, volleybal
D
Lopen, werken, denken

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het bijvoeglijknaamwoord in de volgende zin
De man gaat met zijn nieuwe auto naar zijn werk
A
man
B
nieuwe
C
auto
D
werk

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Voegwoord

Een voegwoord voegt (plakt) woorden of zinnen aan elkaar.

Voegwoorden zijn bijvoorbeeld: en, of, terwijl, omdat, zodat, nadat, toen, want, maar, als.


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

welk woord is geen voegwoord?
A
maar
B
want
C
en
D
denken

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welk voegwoord hoort op de puntjes:

Ik heb mijn winterjas aan, .... het is koud.
A
want
B
omdat
C
zodat
D
waardoor

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions


Vul het goede voegwoord in.
Zij eet een boterham, .... heeft eigenlijk geen honger.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 11 - Quiz

Antwoord B: maar


Vul het goede voegwoord in.
Ik ga naar de dokter......ik heb last van mijn maag.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 12 - Quiz

Antwoord C: want


Welk woord is geen voegwoord?
A
maar
B
want
C
en
D
denken

Slide 13 - Quiz

Antwoord D: denken.

Vul het goede voegwoord in.
Ik drink geen koffie, .... wel thee.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 14 - Quiz

Antwoord B: maar.
Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen voegwoord?
A
omdat
B
terwijl
C
en
D
zo

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Nieuw onderwerp 
Verwijswoorden

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Naar een de-woord verwijs je met die of deze.
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Naar het-woorden verwijs je met
A
Deze en dat
B
Dit en dat
C
Deze en die
D
Die en dat

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Naar een HET-woord verwijs je met DAT
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions


Bij het-woorden verwijs je met:
A
hij, hem, zijn
B
die, deze
C
het,zijn
D
zij/ze, haar

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Naar een DE-woord verwijs je met DIT
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Naar de-woorden verwijs je met...
A
het, dit, dat en zijn
B
ze, die of hun
C
hij, deze en zijn, zij, ze , die en haar

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Naar de-woorden verwijs je met?
A
deze/die
B
dit/dat

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord en voegwoord is!
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

This item has no instructions

Aan het werk!
 week 45
7 november 
4e lesuur 
Cursus 5
 Paragraaf 7 Mixopdrachten
 online

Slide 29 - Slide

This item has no instructions