Lezen basis - 2F

Lesdoelen

  • Ik weet hoe ik het best een tekst kan lezen en welke stappen ik moet nemen om de tekstvragen te beantwoorden.
  • Ik weet wat signaalwoorden zijn
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoelen

  • Ik weet hoe ik het best een tekst kan lezen en welke stappen ik moet nemen om de tekstvragen te beantwoorden.
  • Ik weet wat signaalwoorden zijn

Slide 1 - Slide

1. Belangrijk bij teksten lezen
  1. Teksten bestaan uit: context, opbouw, opmaak
  2. Je kan teksten lezen vanuit verschillende strategieën
  3. Leesteksten bevatten tekstverbanden & signaalwoorden
  4. Elke leestekst heeft 1 of meer tekstdoelen
  5. Vaak kun je teksten 'globaal lezen', maar soms moet je 'kritisch' lezen
  6. Je moet een brede woordenschat hebben 
  7. Je moet teksten kunnen samenvatten in onderwerp, hoofdgedachte en tekstdoel(en)

Slide 2 - Slide

Opbouw van teksten 


1. Inleiding : beschrijving, samenvatting, vragenreeks, situatie,                              aanleiding, voorbeeld, anekdote

2. Middenstuk: dieper in op het onderwerp

3. Slot: samenvatting, conclusie, oplossing, aansporing, 
               open eind

Slide 3 - Slide

Opmaak
  • Titel (kan misleidend zijn)
  • Ondertitel ( vult titel aan)
  • Tussenkopjes (laten zien wat onderwerp van tekst is)
  • Lead (vetgedrukt stukje)
  • Afbeeldingen/grafieken (staat belangrijke informatie in)
  • Bron ( zegt iets over de tekst)

Slide 4 - Slide

2. Leesstrategieën
  1. Voorkennis gebruiken
  2. Voorspellen
  3. Vragen stellen
  4. Visualiseren

Slide 5 - Slide

2. Leeshoudingen
  1. Globaal lezen:        scant de tekst/beeld van de tekst krijgen
  2. Intensief lezen:     tekst goed begrijpen
  3. Zoekend lezen:     bepaalde informatie zoeken
  4. Studerend lezen: inhoud van de tekst onthouden
  5. Kritisch lezen:       je mening over de tekst vormen

Slide 6 - Slide

Tekstverbanden:

  1. Opsomming  
  2. Toelichting 
  3. Tegenstelling 
  4. Reden 
  5. Oorzaak - gevolg 
Tekstverbanden:

6. Doel - middel
7. Voorbeeld
8. Voorwaarde
9. Vergelijking
10. Samenvatting / conclusie

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

4. Tekstdoelen
  • Informeren 
  • - nieuwsbericht
  • Mening geven
  • - een ingezonden brief
  • Overtuigen
  • - betoog of klachtenbrief

Slide 9 - Slide

even oefenen met tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 10 - Slide

Je bent jong, leergierig en een doorzetter.
Welke functie heeft 'en'?
A
Gevolg
B
Opsomming
C
Reden
D
Volgorde

Slide 11 - Quiz

Ik werk het liefst met een laptop omdat ik dan overal kan werken.
Welke functie heeft 'omdat'?
A
Gevolg
B
Opsomming
C
Reden
D
Volgorde

Slide 12 - Quiz

Hij heeft het liever niet, maar op het balkon mag je roken.
Welke functie heeft 'maar'?
A
Gevolg
B
Opsomming
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 13 - Quiz

Zij heeft geen geld meer, kortom ze is blut.
Welke functie heeft 'kortom'?
A
Gevolg
B
Conclusie
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 14 - Quiz

Hij is ziek, daarom gaat hij niet sporten.
Welke functie heeft 'daarom'?
A
Gevolg
B
Conclusie
C
Reden-verklaring
D
Tegenstelling

Slide 15 - Quiz

oefenen met tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 16 - Slide

Wat is een voorbeeld van een informatieve tekst?
A
Ingezonden brief
B
Advertentie
C
Weblog
D
Nieuwsbericht

Slide 17 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een activerende tekst?
A
Ingezonden brief
B
Advertentie
C
Weblog
D
Nieuwsbericht

Slide 18 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?
A
Ingezonden brief
B
Advertentie
C
Weblog
D
Gedicht

Slide 19 - Quiz

leesstrategieën 

Slide 20 - Slide

Wat is globaal lezen?
A
Hoofdzaken vinden
B
De tekst goed begrijpen
C
Belangrijkste informatie onthouden
D
Bruikbare informatie zoeken

Slide 21 - Quiz

Wat is intensief lezen?
A
Hoofdzaken vinden
B
De tekst goed begrijpen
C
Belangrijkste informatie onthouden
D
Bruikbare informatie zoeken

Slide 22 - Quiz

Wat is zoekend lezen?
A
Bruikbare informatie zoeken
B
De tekst goed begrijpen
C
Belangrijkste informatie onthouden
D
Snel vaststellen of een tekst bruikbaar is

Slide 23 - Quiz

Wat vind je door een stukje terug of vooruit te lezen?
A
Onderwerp
B
Niks
C
Onbekend woord
D
Inleiding

Slide 24 - Quiz