L&O Oefententamen

Het vraagstuk “Wanneer wordt een kind zich bewust van sekse?” hoort bij welk thematisch gebied?
A
Fysieke ontwikkeling
B
Cognitieve ontwikkeling
C
Sociaal-emotionele ontwikkeling
D
Persoonlijkheidsontwikkeling
1 / 37
next
Slide 1: Quiz
Leren en OntwikkelenHBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Het vraagstuk “Wanneer wordt een kind zich bewust van sekse?” hoort bij welk thematisch gebied?
A
Fysieke ontwikkeling
B
Cognitieve ontwikkeling
C
Sociaal-emotionele ontwikkeling
D
Persoonlijkheidsontwikkeling

Slide 1 - Quiz

Juliana kreeg aan het begin van haar zwangerschap rubella hierdoor krijg haar kindje een oogafwijking. Had Juliana echter in de 30ste week rubella gekregen dan had haar kind er niks aan overgehouden.

Welke begrip is van toepassing op het kind dat de oogafwijking krijgt?
A
Discontinue verandering
B
Continue verandering
C
Kritieke periode
D
Gevoelige periode

Slide 2 - Quiz

Een baby leert dat als hij een flesje ziet dat hij te drinken krijgt. Als reactie op het flesje begint hij te trappelen.

Welke vorm stimulus-respons leren is hier van toepassing?
A
Klassieke conditionering
B
Operante conditionering
C
Gedragsmodificatie
D
Assimilatie

Slide 3 - Quiz

Zet de begrippen van Piagets fasen van cognitieve ontwikkeling op de juiste volgorde van jong naar oud.

1. Concreet operationeel 2. Preoperationeel 3. Sensomotorisch 4. Formeel operationeel
A
1-2-3-4
B
2-1-4-3
C
3-2-1-4
D
1-3-4-2

Slide 4 - Quiz

Wat is geconditioneerde stimulus?
A
In de klassieke conditionering de stimulus die een ongeconditioneerde respons oproept
B
Een respons die wordt opgeroepen door een oorspronkelijke neutrale stimulus. Die na een leerproces geassocieerd wordt met de ongeconditioneerde stimulus
C
Een oorspronkelijke neutrale stimulus die na een leerproces de geconditioneerde respons oproept
D
Een oorspronkelijke neutrale stimulus die na een leerproces de ongeconditioneerde respons oproept

Slide 5 - Quiz

Luuk kwam te laat thuis van een avond kantine terwijl dat hij met zijn ouders had afgesproken om, om 11 uur thuis te zijn. Hierdoor heeft de moeder van luuk zijn telefoon afgepakt. Wat is hier een voorbeeld van?
A
Negatieve bekrachtiging
B
Positieve bekrachting
C
Neutrale bekrachtiging

Slide 6 - Quiz

Wat zijn de 3 functies van het geheugen?
A
Denken, praten en horen
B
Coderen, opslaan en terughalen
C
Opslaan, terughalen en denken

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de 5 onderdelen van het werkgeheugen?
A
Visueel, ruimtelijk, autobiografie, coördinatie en chronologische aspecten
B
De centrale bestuurder, de fonologische lus, ruimtelijk, episodische buffer en semantische buffer
C
De centrale bestuurder, de fonologische lus, het schetsboek, episodische buffer en semantische buffer
D
De centrale bestuurder, de fonologische lus, het schetsboek, episodische buffer en semantische buffer

Slide 8 - Quiz

Voor jongens is vroege rijping over het algemeen een voordeel, waarom is dit een voordeel?
A
Zij zijn meestal beter in sport, hebben een positiever zelfbeeld en zijn vaak populairder.
B
Zij zijn vaak slimmer, meer leergierig en zijn meestal knapper.
C
Zij zijn vaak slimmer, hebben een positiever zelfbeeld en vallen meer in de smaak bij meiden.
D
Zij vallen vaak meer in de smaak bij meiden, zijn leergieriger en zijn vaak beter in sport.

Slide 9 - Quiz

Wat wordt ontwikkeld in het formeel-operationele stadium?
A
Het vermogen om helder doordachte keuzes te maken.
B
De secundaire geslachtskenmerken .
C
Het vermogen om abstract te denken.
D
De primaire geslachtskenmerken.

Slide 10 - Quiz

Hoe heet het stadium waar kinderen van 2 tot 7 jaar zich bevinden?
A
Het formeel-operationeel stadium
B
Het sensomotorische stadium
C
Het pre-operationele stadium
D
Het concreet-operationele stadium

Slide 11 - Quiz

Olaf is op een brakke maandag ochtend zichzelf weer eens aan het afvragen waarom hij weer eens zoveel biertjes moest drinken dit weekend. Welk geheugen gebruikt Olaf?
A
Het interne geheugen
B
Het impliciete geheugen
C
Het externe geheugen
D
Het expliciete geheugen

Slide 12 - Quiz

Welk conflicten spelen zich af in de kleuter tijd?
A
A. Autonomie vs twijfel en schaamte
B
B. Iniatief vs schuld
C
C. Vlijt vs minderwaardigheid
D
D. Vertrouwen vs wantrouwen

Slide 13 - Quiz

Wat houdt de theory of mind in?
A
Het stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen regels als vast en onveranderd beschouwen.
B
Het idee dat het overtreden van regels direct bestraft dient te worden.
C
De (cognitieve) vaardigheid om aan jezelf en anderen gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen.
D
Denk- en leefwijze waarin de nadruk ligt op persoonlijke identiteit, de eigenheid van het individu en persoonlijke belang.

Slide 14 - Quiz

Wat is een autoritaire opvoedstijl?
A
Veel sturing en weinig warmte.
B
Weinig sturing en weinig warmte.
C
Weinig sturing en veel warmte.
D
Veel sturing en veel warmte.

Slide 15 - Quiz

Jantje speelt in de bouwhoek met blokken. Zijn klasgenootje Tara heeft haar eigen blokken maar kijkt naar jantje hoe hij een toren bouwt en geeft hem een passend blokje voor zijn toren. Hoe word deze spelvorm genoemd?
A
Coöperatief spel
B
Buiten spel
C
Parallel spel
D
Associatief spel

Slide 16 - Quiz

Wat is het pygmalion- effect?
A
Het begrijpen van eigen taal gebruik.
B
Het vermogen om de wereld te begrijpen rationeel te denken en effectief middelen in te zetten als men geconfronteerd wordt met problemen.
C
Iemand gaat presteren naar de verwachtingen die gezaghebbende andere van haar/hem hebben .
D
Het aspect van taal van taal dat betrekking heeft op effectief en toepasselijk communiceren met anderen.

Slide 17 - Quiz

Wat is de benaming voor het vermogen om rekening te houden met verschillende aspecten van een situatie?
A
Reversibiliteit
B
Afasie
C
Empathie
D
Decentreren

Slide 18 - Quiz

Wat is de betekend Oppositionele – opstandige stoornis?
A
Gedragsstoornis waarbij het kind zich herhaaldelijk en gedurende langere perioden verzet tegen de leiding van volwassenen en snel geërgerd en vaak boos is.
B
Naar binnen gerichte problemen die leiden tot innerlijke onrust, zich uitend in teruggetrokkenheid , angst , depressie en /of psychopathische klachten.
C
Gedagsstoornis met als symptomen agressief gedrag, vernielen van eigendommen, bedrog, diefstal en /of ernstige overtreding van regels.
D
Naar buiten , op andere gerichte (gedrags)problemen zoals ongehoorzaamheid, agressiviteit, vernielzucht en driftbui.

Slide 19 - Quiz

Welk stadium is de vriendschap gebaseerd op vertrouwen?
A
Stadium 1
B
Stadium 2
C
Stadium 3
D
Stadium 4

Slide 20 - Quiz

Hoe noem je de periode waarin ouders en kind gezamenlijk het gedrag van het kind bepalen?
A
Coregulering
B
Dominantiehiërarchie
C
Gezamenlijke besluitvorming 
D
Operationalisering

Slide 21 - Quiz

Welke van de volgende begrippen staat in verband met de kennis die adolescenten verwerven over hun eigen manier van denken en hun mogelijke denkproces?
A
Zingen en dansen
B
Geheugen
C
Metacognitie
D
Formeel operationeel denken

Slide 22 - Quiz

Welk van de onderstaande opties is geen secundair geslachtskenmerk?
A
Eierstokken
B
Borsten
C
Schaamhaar
D
Uitzetting van het bekken

Slide 23 - Quiz

Chaja reageert meestal humeurig op gedragingen van haar vriendje. Het is voor haar moeilijk om zich te bedwingen, na te denken en een doordachte reactie te geven. Deze uitbarstingen zijn een uiting van een biologische onrijpheid van de/het … van zijn brein.
A
Prefontale cortex
B
Cerrebellum
C
Spons
D
Formatio Reticularis

Slide 24 - Quiz

Welk thema bepaalt de adolescentieperiode volgens de heer Erikson?
A
Selfdisclosure
B
Identiteit versus identiteitsverwarring
C
Zelfwaardering
D
Katten versus honden

Slide 25 - Quiz

Wat is postformeel denken?
A
Denkvorm waarbij er ruimte is voor de mogelijkheid dat zaken niet altijd helder af te bakenen zijn en dat antwoorden op vragen niet altijd absoluut fout of goed zijn, maar dat er soms onderhandeld moet worden.
B
Er zijn maar twee opties; goed of fout, mensen zijn goed of fout, anderen zijn voor of tegen hen, het is dit of dat.
C
Denken dat rekening houdt met het feit dat de hachelijke situaties waarin volwassenen kunnen terechtkomen soms op relativerende wijze moeten worden opgelost.
D
Stadium waarin jongvolwassenen de verworven kennis toepassen op specifieke situaties die te maken hebben met het bereiken van langetermijndoelen op het gebied van carrière, gezin en bijdrage aan de maatschappij.

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste volgorde qua stadia van ontwikkeling volgens Schaie?
A
Uitvoerend à Reïntegratief à Verwervend en ondernemd à Verantwoordelijk
B
Verwervend à Uitvoerend à Ondernemend en Verantwoordelijk à Reïntegratief
C
Verantwoordelijk à Uitvoerend à Ondernemend en Verwervend à Reïntegratief
D
Verwervend à Uitvoerend à Ondernemend en Reïntegratief à Verantwoordelijk

Slide 27 - Quiz

Welke componenten zitten er in de driedimensionale theorie van Sternberg?
A
Intimiteit, passie en beslissing/ verbintenis.
B
Intelligentie, passie en beslissing/ verbintenis
C
Intimiteit, liefde en beslissing/ verbintenis.
D
Autoriteit, passie en beslissing/ verbintenis.

Slide 28 - Quiz

Welke perioden onderga je volgens Ginzbergs theorie bij een beroepskeuze?
A
Experimenteel à Fantasie à Realistisch
B
Realistisch à Experimenteel à Fantasie
C
Fantasie à Experimenteel à Realistisch
D
Fantasie à Realistisch à Experimenteel

Slide 29 - Quiz

Hoe noemt men de periode waarbij vrouwen niet meer in staat zijn om kinderen te baren?
A
Climacterium
B
Menopauze
C
Perimenopauze
D
Menarche

Slide 30 - Quiz

Wat is een lichamelijke verandering die vaak optreedt bij mannen tijdens de middelbare leeftijd
A
Vergroting van de prostaatklier
B
Baard in de keel
C
Minder weerstand hebben
D
Verkleining van de prostaatklier

Slide 31 - Quiz

In … visie kan de periode van heroverweging leiden tot een …
A
Levinsons, midlifecrisis
B
Erikson, midlifecrisis
C
Gould, stadium van onzekerheid
D
Erikson, stadium van onzekerheid

Slide 32 - Quiz

Tijdens de middelbare leeftijd wordt het … geheugen slechter.
A
Sensorische
B
Langetermijn
C
Cognitieve
D
Korte termijn

Slide 33 - Quiz

De vaststelling van de dood, gebaseerd op de volledige afwezigheid van tekenen van hersenactiviteit, zoals gemeten door de elektrische hersengolven, heet..
A
Elektrocardiogram
B
Elektroshock
C
Functionele dood
D
Hersendood

Slide 34 - Quiz

Wat zijn de waarschijnlijke doodoorzaken tijdens de ouderdom?
A
Auto ongelukken
B
Zelfmoord
C
Kanker, beroerte en hartaanval
D
Overdosis drugs

Slide 35 - Quiz

Als mensen te volle beseffen dat ze gaan sterven en ze geen negatieve of positieve gevoelens meer lijken te hebben over heden of toekomst, noemt Elizabeth Kübler-Ross dit..
A
Acceptatie
B
Depressie
C
Ontkenning
D
Onderhandelen

Slide 36 - Quiz

De zorg voor stervende in een voorziening speciaal voor terminaal zieke mensen, heet..
A
Hospice zorg
B
Thuiszorg
C
Euthanasie
D
Verpleegzorg

Slide 37 - Quiz