HIN 2BKA - Grammatica Woordsoorten - herhaling + oefentoets
Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2
This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
Slide 1 - Slide
Welkom
Ga rustig zitten volgens de plattegrond.
Pak je boek, schrift en pen.
En log alvast in op deze LessonUP.
timer
3:00
Slide 2 - Slide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica WS
1. Lesdoelen
2. Herhaling woordsoorten
3. Quiz
4. Zelfstandig aan het werk
5. Afronden
Slide 3 - Slide
Je leert wat woordsoorten zijn;
Je hebt de theorie van leerjaar 1 herhaald;
Je hebt 10 minuten zelfstandig gewerkt.
Lesdoelen
Slide 4 - Slide
Woordsoorten Basis
Werkwoord (lj. 1)
Lidwoord (lj. 1)
Zelfstandig naamwoord (lj. 1)
Bijvoeglijk naamwoord
Voegwoord
Woordsoorten Kader
Werkwoord (lj. 1)
Lidwoord (lj. 1)
Zelfstandig naamwoord (lj. 1)
Bijvoeglijk naamwoord (lj. 1)
Voorzetsel (lj. 1)
Voegwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 5 - Slide
Wat weet je nog van de woordsoorten ? Schrijf alles op wat je je nog kunt herinneren.
Slide 6 - Open question
Werkwoord
Een werkwoord wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. Een werkwoord is een woordsoort. Sommige werkwoorden hebben een onbekende betekenis: hebben, kunnen, moeten, zijn.
Slide 7 - Slide
Werkwoord
Een werkwoord kun je vervoegen. Je maakt er dan verschillende werkwoordsvormen van.
Je herkent een zelfstandig naamwoord(zn) aan drie dingen:
1.Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen. (fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets).
Slide 10 - Slide
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin? Het dorp is afgezet omdat er een nieuwe Netflix-serie wordt opgenomen.
A
is
B
dorp
C
serie
D
opgenomen
Slide 11 - Quiz
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin? Voor de wedstrijd drinkt Daan nog snel een biertje.
Slide 12 - Open question
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra info (details) over eenzelfstandig naamwoord: de groene kat, het grote feest.
Zo herken je een bn:
Staat voor of acher het zn.
Heeft een korte vorm (groen) en een lange vorm (groene).
Trappen van vergelijking.
Slide 13 - Slide
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?
Voor de moeilijke wedstrijd drinkt hij nog snel een alcoholvrij biertje.
Slide 14 - Open question
Voorzetsel
Een voorzetsel is een kort woord. Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor. Ze vormen meestal het begin van een woordgroep: aan de muur, in de kast, op donderdag, uit gewoonte, voor jou, enz. Voorzetsel geven vaak een plaats, tijd of reden aan.
Slide 15 - Slide
Voorzetsel
Voorzetsels worden vaak in combinatie met een zelfstandig naamwoord gebruikt.
Je kunt een voorzetsel vaak voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten: Voor de pauze.
Een voorzetsel staat meestal aan het begin van een zinsdeel: Ik ga naar de sportschool.
zo herken je een
Slide 16 - Slide
Wat zijn de voorzetsels in de zin?
Ik ga met de auto naar mijn werk.
A
met
B
auto
C
naar
D
werk
Slide 17 - Quiz
Wat zijn de voorzetsels in onderstaande zin?
Mijn drie jaar oudere broer gaat iedere vrije zaterdag naar de sportschool in zijn nieuwe auto.
Slide 18 - Open question
Tijdens de vakantie is iedereen vast en zeker zeer vrolijk.
Benoem de woordsoort 'vakantie'.
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
werkwoord (ww
zelfstandig naamwoord (zn)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
voorzetsel (vz)
lidwoord (lw)
Slide 19 - Drag question
Tijdens de vakantie is iedereen vast en zeker zeer vrolijk.
Benoem de woordsoort 'is'.
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
werkwoord (ww
zelfstandig naamwoord (zn)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
voorzetsel (vz)
lidwoord (lw)
Slide 20 - Drag question
Noteer van de volgende twee zinnen de werkwoorden (WW), zelfstandig naamwoorden (ZN), bijvoeglijk naamwoorden (BN) en voorzetsels (VZ).
1. Mijn broertje slaapt op de leren bank.
WW = ZN =
BN = VZ =
2. Ik heb op Nieuwjaarsdag een nieuwe fiets gekocht.
WW = ZN =
BN = VZ =
Twee zinnen ontleden
Slide 21 - Slide
Zelfstandig werken
Wat:
Maak de oefentoets van
Cursus 5 Grammatica -> WS
Hoe:
Zelfstandig en in tilte
Hulp:
De theorie uit deze LessonUp.
Tijd:
15 minuten.
Klaar:
Klaar? Oefen dan verder op:
ZELFSTANDIG WERKEN
timer
15:00
Klik hier om te oefenen met zelfstandige naamwoorden
Speel dit spel om extra te oefenen met alle woordsoorten uit leerjaar 1.