Workshop B1: Vaste combinaties zelfst. nw + werkwoord / werkwoord + vztsl thema 1 en 2

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Workshop B1 Vaste combinaties

- Ik ken de vaste combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord en werkwoord + voorzetsel van thema 1.

- Ik kan de vaste combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord en werkwoord + voorzetsel van thema 2.

Oefenen (Thema 1)

Opdracht: Maak de invulopdrachten 23 en 24 op het werkblad.

Klaar? Maak dan zelf zinnen met (de nieuwe) vaste combinaties.

 Antwoorden opdracht 23

1. doen

2. gehaald

3. zetten

4. lijden

5. voeren

6. sluiten

7. gepleegd

8. bewaren

9. gemaakt

10. volgen

Antwoorden opdracht 24

1. aan

2. op

3. voor

4. van

5. van

6. voor

7. voor

8. over

9. over

10. op

Oefenen (Thema 2) 

Opdracht: Maak de invulopdrachten 32 en 33 op het werkblad.

Klaar? Maak dan zelf zinnen met (de nieuwe) vaste combinaties.

 Antwoorden opdracht 32

1. doen

2. nemen

3. voorspellen

4. doe

5. bestellen

6. maken

7. neem

8. waar te maken

9. voeren

10. nemen

 Antwoorden opdracht 33

1. op

2. voor

3. van

4. op

5. op

6. naar

7. voor

8. over

9. aan

10. op

De leerlingen moet in mei eindexamen ...

1. doen
2. maken
3. halen
4. volgen

Wanneer zullen die twee landen vrede gaan ...

1. halen
2. sluiten
3. voeren
4. bewaren

Peter kijkt elke avond naar het journaal, omdat hij het nieuws wil ...

1. lijden
2. bewaren
3. volgen
4. plegen

Zij vertelt altijd alles. Ze kan echt geen geheim ...

1. bewaren
2. volgen
3. halen
4. doen

Ik ben erg geschrokken ... dat nieuws.

1. aan
2. op
3. over
4. van

Zij zijn gevlucht ... de oorlog.

1. voor
2. van
3. op
4. aan

Mijn broer en zus discussiëren altijd ... politiek.

1. aan
2. op
3. over
4. voor

Kun je wat zachter praten? De leerlingen moeten zich kunnen concentreren ... het examen.

1. voor
2. aan
3. over
4. op

Het is nu nog winter, maar ze ... nu al plannen voor de zomervakantie.

1. doen
2. nemen
3. maken
4. voeren

Hij werkt hard om zijn dromen ... te ...

1. voor (te) spellen
2. waar (te) maken
4. op

Waar ... jij altijd je boodschappen?

1. doe
2. maak
3. neem

Als ik opsta, ... ik altijd eerst een douche.

1. maak
2. doe
3. neem
4. bestel

Anna is bang ... honden.

1. op
2. naar
3. over
4. voor

Weet jij al ... welke politieke partij je gaat stemmen?

1. voor
2. op
3. naar
4. van

Amanda denkt vaak ... haar familie in haar land.

1. over
2. voor
3. aan
4. naar

Morgen wordt het slecht weer. De weerman waarschuwt ... ijzel.

1. van
2. voor
3. over
4. op

😒🙁😐🙂😃