Oefenen met beeldspraak, stijlfiguren en rijm

Beeldspraak, stijlfiguren en rijm
Een opfrissing!
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Beeldspraak, stijlfiguren en rijm
Een opfrissing!

Slide 1 - Slide

1. Welke vorm van beeldspraak zie je hier?
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Metonymia

Slide 2 - Quiz

2. Wat is een voorbeeld van een metafoor?
A
De tijd kruipt voorbij.
B
Onze tuin snakt naar regen.
C
De camping bevond zich aan de voet van de berg.

Slide 3 - Quiz

3. Welke beeldspraak zie je hier?
De tijd kruipt voorbij.
Onze tuin snakt naar regen.

A
Metafoor
B
Vergelijking
C
Personificatie
D
Synesthesie

Slide 4 - Quiz

4. Welke zin uit een liedje van Nielson bevat een personificatie?
A
Het is ijskoud.
B
Een rilling loopt een rondje op m'n rug.
C
Kunnen we een seconde terug?
D
Je zegt dat je niet langer van mij houdt.

Slide 5 - Quiz

5. Wat is een voorbeeld van personificatie?
A
Hij is zo sterk als een beer
B
Hij zou haar vast en zeker hebben betaald
C
Heel Nederland is aan het klussen
D
Papier is geduldig

Slide 6 - Quiz

metonymia
Een metonymia (of metonymie) is een stijlfiguur waarbij een woord wordt vervangen door een ander woord dat daarmee in een directe relatie staat.
voorbeeld: 
1. Het Witte Huis gaf een verklaring hiervoor.
2. Nederland verloor de eerste wedstrijd met 0-1.

Slide 7 - Slide

6. Mijn buurman houdt wel van een glaasje.
Dit is een:
A
metafoor
B
metonymia

Slide 8 - Quiz

7. In welke zin(nen) is het woord IN HOOFDLETTERS als metonymia gebruikt?
A
De SCHOTEL op ons dak is tijdens de hagelbui onherstelbaar beschadigd.
B
Er is kritiek op HILVERSUM omdat de radioprogramma’s steeds minder serieus worden.
C
Ik heb geen zin in de GRIEK en ga vanavond liever Mexicaans eten.
D
Is die medialle om je nek echt van GOUD?

Slide 9 - Quiz

8. Welke vorm van rijm herken je hier?
A
gekruist rijm
B
verspringend rijm
C
gepaard rijm
D
omarmend rijm

Slide 10 - Quiz

9. Het rijmschema van omarmend rijm is?
A
aabb
B
abcb
C
abba
D
abca

Slide 11 - Quiz

10. Wat is assonantie?
A
alle klinkers in één zin zijn hetzelfde
B
groepen woorden met dezelfde klanken in één regel of meer regels
C
alle klanken in het hele gedicht zijn hetzelfde
D
groepen woorden met dezelfde medeklinkers in één regel of meer

Slide 12 - Quiz

11. Waar is sprake van assonantie?
A
Morgen - wolken
B
Traag - kat
C
Spinnende Suikers
D
Vrouwen - mouwen

Slide 13 - Quiz

Het statige standbeeld staarde naar de horizon

13. Hier is sprake van:
A
assonantie
B
alliteratie
C
eindrijm

Slide 14 - Quiz

14. Benoem de stijlfiguur:

Dat is niet onwaarschijnlijk.
A
Understatement
B
Metonymia
C
Eufemisme
D
Litotes

Slide 15 - Quiz



15. Welk stijlfiguur herken je?
A
Paradox
B
Woordspeling
C
Oxymoron
D
Chiasme

Slide 16 - Quiz

16. Welk stijlfiguur zie je hier?
A
tegenstelling
B
herhaling
C
opsomming
D
personificatie

Slide 17 - Quiz

17. Welk stijlfiguur zie je hier?

Hij staat daar maar eenzaam en alleen op de hoek van de straat te wachten.
A
Eufemisme
B
Hyperbool
C
Pleonasme
D
Tautologie

Slide 18 - Quiz

18. Welk stijlfiguur zie je hier?

Die Vincent van Gogh kon wel aardig met een penseel overweg.
A
Eufemisme
B
Hyperbool
C
Paradox
D
Understatement

Slide 19 - Quiz