Schrijven en formuleren H3 voorbeelden gebruiken + theorie H4

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek
* H3 formuleren; gebruik van voorbeelden


timer
10:00
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek
* H3 formuleren; gebruik van voorbeelden


timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Ik kan/weet:
  • voorbeelden gebruiken in een tekst.
  • zinnen maken waarin woorden die bij elkaar horen, bij elkaar staan.

Slide 2 - Slide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Vandaag schijnt de zon op mijn gezicht.

De woordvolgorde van deze zin is...

1. OPA
2. APO
3. PA
4. OAP

Slide 3 - Slide

Vul aan...
Maak de zin langer door zinsdelen toe te voegen.

Vandaag schijnt de zon op mijn gezicht ...
timer
0:30

Slide 4 - Slide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Ik raak elke dag spullen kwijt.

De woordvolgorde van deze zin is...

1. OPA
2. APO
3. PA
4. POA

Slide 5 - Slide

Vul aan...
Maak de zin langer door 2 voorbeelden toe te voegen.

Ik raak elke dag spullen kwijt.
timer
0:30

Slide 6 - Slide

Elke tekst wordt beter en prettiger leesbaar als je varieert in je taalgebruik. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Toelichtend verband
Een voorbeeld (hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Slide 9 - Slide

Opdracht
H3 formuleren
maken opdracht 1 en 2

Als je klaar bent, ga je verder met opdracht 3.
timer
10:00

Slide 10 - Slide

H4 formuleren
Zet bij elkaar wat bij elkaar hoort.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Theorie
Een tekst leest makkelijker en is duidelijker, als woorden en zinsdelen die bij elkaar horen ook bij elkaar staan.
  • Zet geen lange bijvoeglijke bepaling vóór een zelfstandig naamwoord.
  • Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever 'want' en 'maar' dan 'omdat' en 'hoewel', want na 'want' en 'maar' staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
  • Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
  • Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
  • Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.















Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Voorbeeld
De auto reed tegen een boom waarin drie dames zaten.
Waarin zaten de drie dames?

Alle leerlingen houden niet van cola en chips.
Is dat zo?

Slide 15 - Slide

timer
1:00

Slide 16 - Slide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 17 - Open question

Ik kan voorbeelden gebruiken in een tekst.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 18 - Poll

Ik kan zinnen maken waarin woorden die bij elkaar horen, bij elkaar staan.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 19 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll