Oefentoets werkwoordspelling
1 / 20
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Zij (geloven, tegenwoordige tijd) mij niet.
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt
Slide 2 - Quiz
Na school is Teun naar de sportschool .... (racen)
A
geracet
B
geraced
C
geract
D
geracede
Slide 3 - Quiz
De jongens (begroeten, verleden tijd) elkaar op het voetbalveldje.
A
begroeten
B
begroetten
C
begroette
D
begroete
Slide 4 - Quiz
Als ik de takken (gereedhouden, tegenwoordige tijd), dan kan jij ze bij elkaar binden.
A
gereedhoudt
B
gereedhoud
Slide 5 - Quiz
Vul deze zin aan:
'In zinnen met een gebiedende wijs...
'In zinnen met een gebiedende wijs...
A
staat altijd een werkwoord in de verleden tijd
B
ontbreekt altijd de persoonsvorm
C
ontbreekt altijd het onderwerp en staat de werkwoordsvorm op de eerste plaats.
D
heb je altijd te maken met een naamwoordelijk gezegde
Slide 6 - Quiz
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
Tessa heeft vorig jaar in Australië (backpacken)
Tessa heeft vorig jaar in Australië (backpacken)
Slide 7 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
(Houden) je ook zo van dansen?
(Houden) je ook zo van dansen?
Slide 8 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
Armin (gamen) de hele dag
Armin (gamen) de hele dag
Slide 9 - Open question
Maak een gebiedende wijs
(houden) allemaal je mond!
(houden) allemaal je mond!
Slide 10 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
De burgers van het beschoten dorp (vluchten) gisteren de bergen in.
De burgers van het beschoten dorp (vluchten) gisteren de bergen in.
Slide 11 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
Gisteren (luiden, verleden tijd) de voorspelling nog regen en storm, maar nu schijnt de zon
Gisteren (luiden, verleden tijd) de voorspelling nog regen en storm, maar nu schijnt de zon
Slide 12 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
Heb je mijn tijd wel goed (timen)?
Heb je mijn tijd wel goed (timen)?
Slide 13 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
De docent (vergroten, verleden tijd) vorige week de foto.
De docent (vergroten, verleden tijd) vorige week de foto.
Slide 14 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
Het (verbazen, tegenwoordige tijd) hen steeds weer dat er altijd wat moois bloeit in hun tuin.
Het (verbazen, tegenwoordige tijd) hen steeds weer dat er altijd wat moois bloeit in hun tuin.
Slide 15 - Open question
Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.
Hij is vorige week (verhuizen).
Hij is vorige week (verhuizen).
Slide 16 - Open question
Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:
het (verzetten) werk
het (verzetten) werk
Slide 17 - Open question
persoonsvorm tt of voltooid deelwoord?
Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend.
Verdiend is?
Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend.
Verdiend is?
A
pvtt
B
vd
Slide 18 - Quiz
persoonsvorm tt of voltooid deelwoord?
Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend.
Verdiend is?
Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend.
Verdiend is?
A
pvtt
B
vd
Slide 19 - Quiz
pvtt of vd?
Monica beweert dat ze snel verbrandt in de zon.
verbrandt?
Monica beweert dat ze snel verbrandt in de zon.
verbrandt?
A
pvtt
B
vd
