vraagwoorden

1 / 55
next
Slide 1: Video
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

vraagwoord
ww
wie/wat
rest
Wie
bent
u?
Wat 
drink
je?
Waar
koop
je
groente?
Wanneer
doe
jij
boodschappen?
Hoeveel brood
eet
jij?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

WIE?
Wie is jouw juf?
Evelien
Wie = een persoon/mens

Slide 14 - Slide

WAT?
Wat ga je doen?
Ik ga lezen.
Wat = een ding/dingen.

Slide 15 - Slide

Wie of wat?

Slide 16 - Slide

Wie is dit?
A
Meneer Aziz.
B
De pen.

Slide 17 - Quiz

Wat ga je eten?
A
Mevrouw Mieke.
B
De soep

Slide 18 - Quiz

Wie is blij vandaag?
A
Ik!
B
De tafel.

Slide 19 - Quiz

Wat ga je doen?
A
Voetballen.
B
9 uur.

Slide 20 - Quiz

Wie zit op de stoel?
A
De kast.
B
Muhammed.

Slide 21 - Quiz

_______ is moe?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 22 - Quiz

_____ doe je?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 23 - Quiz

_____ moeten we doen?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 24 - Quiz

______ is boos?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 25 - Quiz

_____ moet ik schrijven in mijn schrift?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 26 - Quiz

_____ poetst de tafel?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 27 - Quiz

Waar, wanneer?

Slide 28 - Slide

WAAR?
Waar is juf Evelien?
Evelien is op school.
Waar = plaats/plek. 

Slide 29 - Slide

WANNEER?
Wanneer heeft Evelien vakantie?
Vanaf zaterdag, 25 december.
Wanneer = datum/tijd.

Slide 30 - Slide

Wanneer ga je naar huis?
A
Nederland.
B
Omdat ik moe ben.
C
8 uur.

Slide 31 - Quiz

Waar is het station?
A
Om 6 uur.
B
Hier, de eerste straat naar links.
C
Om hij ziek is.

Slide 32 - Quiz

Wanneer is de school klaar?
A
Omdat de juf boos is.
B
Om 3 uur.
C
Het station.

Slide 33 - Quiz

Waar ga je naartoe?
A
Naar huis.
B
Omdat ik honger heb.
C
Om 10 uur.

Slide 34 - Quiz

Wanneer is het weekend?
A
Overmorgen!
B
Omdat zij niet slapen.
C
Op school.

Slide 35 - Quiz

_________ ben je thuis? Om tien uur.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 36 - Quiz

_________ is het station?
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 37 - Quiz

_________ is mevrouw boos? Omdat we schreeuwen.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 38 - Quiz

___________ is de school?
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 39 - Quiz

___________ is het vakantie? Over veel weken!
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 40 - Quiz

___________ is het schoolbord?
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 41 - Quiz

___________ hebben we de toets? Vrijdag!
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 42 - Quiz

Waarom, hoe?

Slide 43 - Slide

Waarom?
Waarom is Evelien op school?
Omdat ze les geeft.
Waarom = reden. 

Slide 44 - Slide

Hoe?
Hoe ga jij naar school?
Met de bus.
Hoe = manier.

Slide 45 - Slide

Waarom ben je moe?
A
Het ziekenhuis.
B
Omdat ik niet veel geslapen heb.
C
Maandag.

Slide 46 - Quiz

Hoe leer jij Nederlands?
A
een taal.
B
Omdat ik in Nederland ga wonen.
C
Door veel te lezen en te luisteren.

Slide 47 - Quiz

Waarom ga jij niet naar school?
A
Vrijdag.
B
2 jaar.
C
Omdat ik naar de tandarts moet.

Slide 48 - Quiz

Waarom ga jij met de trein?
A
Omdat de trein snel is.
B
Morgenochtend
C
€15,00

Slide 49 - Quiz

Hoe loop ik naar het station?
A
Omdat ik naar Amsterdam ga.
B
Loop door deze straat en ga links.
C
De trein.
D
Morgenavond.

Slide 50 - Quiz

___________ mogen we niet te laat komen?
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 51 - Quiz

______ gaat het?
A
Hoe
B
Wat
C
Waarom
D
Waar

Slide 52 - Quiz

______ kom jij naar school? Met de fiets.
A
Waarom
B
Hoe
C
Wat
D
Wie

Slide 53 - Quiz

________ ben jij te laat? Ik was naar de Jumbo.
A
Waarom
B
Hoe
C
Wie
D
Wat

Slide 54 - Quiz

Ik snap alles!
😒🙁😐🙂😃

Slide 55 - Poll