Nederlands boek B, thema 1 taak C, Ik stel mezelf voor

Taak C
Ik stel mezelf voor
Blz. 36 - 48
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Taak C
Ik stel mezelf voor
Blz. 36 - 48

Slide 1 - Slide

Blz. 36
Als je voor het eerst begint op je stage of werk ken je jouw leidinggevende en collega's vaak nog niet. Je maakt dan kennis met elkaar. Kennismaken betekent dat je jezelf voorstelt aan de mensen die je voor het eerst ontmoet.


Slide 2 - Slide

Opdracht 1
Aan wie heb je je weleens moeten voorstellen?

Waarom is het belangrijk dat je jezelf voorstelt?

Vind je het spannend om je voor te stellen?
Wat vind je er spannend aan?

Slide 3 - Slide

Filmpje
Wat vind je goed gaan tijdens de kennismaking tussen meneer Van Beek en Kim?

Waarom zegt Kim 'u' en niet 'je' tegen meneer Van Beek?

Wat zou Kim beter kunnen doen als zij kennismaakt met Aysel?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Wat gaat goed tijdens de kennismaking?

Slide 6 - Open question

Waarom zegt Kim 'u'?

Slide 7 - Open question

Wat zou Kim beter kunnen doen als zij kennismaakt met Aysel?

Slide 8 - Open question

Voorstellen
1. Je kijkt de ander aan
2. Geef de ander een hand
3. Noem duidelijk je naam
4. Vertel wat je komt doen

Tip: Luister goed als de ander zijn naam noemt, het is belangrijk om deze te onthouden.

Slide 9 - Slide

Opdracht 2, blz. 38
Bekijk de 2 fotostrips en geef antwoord op de vragen.

Slide 10 - Slide

Blz. 40, een praatje maken
Op je stage of werk kun je een praatje maken met een leidinggevende of collega om elkaar beter te leren kennen. Een praatje maken is een kort gesprek voeren met elkaar. Je kunt het dan hebben over het weer, het werk dat je doet of wat je in je vrije tijd doet.

Een praatje maken begint vaak met het stellen van een vraag. Deze eerste vraag noem je de openingsvraag.

Je kunt tijdens het maken van een praatje ook een vervolgvraag stellen. Een vervolgvraag stel je als je meer wilt weten over het antwoord dat iemand heeft gegeven.


Slide 11 - Slide

Open vragen
Een vervolgvraag is meestal een open vraag die begint met een vraagwoord. Voorbeelden van vraagwoorden zijn WIE, WAT, WAAR, WAAROM, WANNEER, HOE.
Op een open vraag krijg je meestal een uitgebreider antwoord.

Op een gesloten vraag antwoord je met ja of nee.

Slide 12 - Slide

Opdracht 3
Luisterfragmenten

1. Waar gaat het praatje over?
2. Welke openingsvraag wordt er gesteld?
3. Welke vervolgvraag kan de collega stellen na het laatste antwoord?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Passend taalgebruik
Als je praat met je leidinggevende en collega's is het belangrijk dat je let op je taalgebruik. Taalgebruik is hoe je praat.

Veel leidinggevenden vinden het belangrijk dat je net en beleefde tegen hen praat. Spreek je leidinggevende daarom aan met: Meneer of mevrouw en met 'u'.
Een collega kun je aanspreken met zijn/haar voornaam en met 'je'.

Slide 16 - Slide

Opdracht 4, blz. 44
Bekijk de stripverhaaltjes en geef antwoord op de vraag: Past het taalgebruik bij de situatie.

Slide 17 - Slide

Blz. 46, actieve gesprekshouding
Als je praat met een leidinggevende of collega, is het belangrijk dat je goed naar de ander luistert en dit laat merken. Dit doe je door een actieve gesprekshouding aan te nemen:
- kijk de ander aan
- leg dingen weg die je kunnen afleiden (zoals je telefoon)
- zit of sta rechtop

Slide 18 - Slide

Luisterfragmenten
Bekijk de filmpjes en geef antwoord op de vragen:

- Welke openingsvraag wordt er gesteld?
- Hebben de collega's een actieve gesprekshouding?
-Welke vervolgvraag kan er gesteld worden?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video