V2 Oefentoets de Brug en H1 grammatica

De brug: van klas 1 naar klas 2 
Grammatica zinsdelen


1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De brug: van klas 1 naar klas 2 
Grammatica zinsdelen


Slide 1 - Slide

werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Tijdens de pauze
heeft
de directeur
mij
een waarschuwing
gegeven.

Slide 2 - Drag question

Ik zag jou op de hoek van de straat staan.
Lijdend
voorwerp

Meewerkend
voorwerp

Ander
zinsdeel
De zuster biedt hulp aan oudere mensen.
Die tafel heeft mijn broer getimmerd.
Het schilderij hangt aan de muur in het museum.

Slide 3 - Drag question

In welke zin staat een werkwoordelijke uitdrukking?

A
De peuter is tijdens de les op de kast geklommen.
B
De conciërge laat de vervelende leerling de vloer vegen.
C
Ik wandel vandaag lekker door het bos.
D
Jorn werd voor het karretje gespannen door zijn zusje.

Slide 4 - Quiz

De Brug
Grammatica woordsoorten

Slide 5 - Slide

In onderstaande zin staat een onbepaald lidwoord.

Weet jij hoe de vlag van Chili er uitziet?
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

In onderstaande zin staan twee zelfstandige naamwoorden.

In de stofzuigerzak zaten verschillende gele legosteentjes.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Welk woord is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de zin?

Je kunt in de koude winter je mooie handen het best beschermen met leren handschoenen.
A
koude
B
mooie
C
beschermen
D
leren

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderstreepte woord voor woordsoort?


Ik heb van jou geen WhatsAppbericht ontvangen.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

In welke zin is het werkwoord ‘blijven’ een koppelwerkwoord?
A
Feyenoordsupporters blijven hun club altijd trouw.
B
Pubers blijven op zondag meestal lang in bed liggen.
C
Wij blijven nog even zitten bij de open haard.

Slide 10 - Quiz

Door welk woord kun je het aanwijzend voornaamwoord vervangen in onderstaande zin?

Op regenachtige dagen trekken mensen massaal naar zulke musea.
A
dat
B
dergelijke
C
hetzelfde

Slide 11 - Quiz

Welk woord is een vragend voornaamwoord?
A
hoe
B
waarom
C
wanneer
D
welke

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderstreepte woord voor een woordsoort?


Heb jij weleens wat gekocht bij dit online warenhuis?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Mounir heeft in de pauze aan Alice een banaan gegeven.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quiz

H1 Grammatica zinsdelen
wederkerende werkwoorden

Slide 15 - Slide

Aankleden
Verwonden
Vermaken
Bezeren
Uitsloven
Verslikken
Verslapen
Bemoeien
Verplicht
wederkerende
werkwoorden
Toevallig
wederkerende
werkwoorden

Slide 16 - Drag question

Hij verdedigt zich met zijn vuisten!
Wat is het WG?
TIP!
Bij verplichte wederkerende werkwoorden hoort het wederkerend voornaamwoord bij het WG
Bij toevallig wederkerende werkwoorden niet.
A
verdedigt
B
verdedigt zich

Slide 17 - Quiz

Wat is het wg?
Joanneke heeft zich vorige week verloofd met mijn broer Hans Peter.

Slide 18 - Open question

Wat is het lv?
In het circus schijnen die jongens zich kostelijk te amuseren.

Slide 19 - Open question

Wat is het wg?
Tijdens de pauze verstop ik me vaak voor mijn klasgenoten.

Slide 20 - Open question

Wat is het lv?
De secretaresse herinnerde mij aan de afspraak met de journalist.

Slide 21 - Open question

H1 grammatica woordsoorten
Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden

Slide 22 - Slide

Jij brandt je aan die kaars.
'Je' is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 23 - Quiz

Jij houdt je boek verkeerd vast.
'Je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

Hij houdt zich vast aan de boei.
'Zich' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

Heb je je vanochtend wel gewassen?
De eerste 'je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Heb je je vanochtend wel gewassen?
De tweede 'je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 27 - Quiz

Welk voornaamwoord staat in deze zin:

Haar haar is veel te lang
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk
C
Wederkerig
D
Wederkerend

Slide 28 - Quiz

Welk voornaamwoord staat in deze zin:

Geef elkaar na dit opstootje een een hand.
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk
C
Wederkerig
D
Wederkerend

Slide 29 - Quiz

Welke voornaamwoorden staan in deze zin:
Heb je je haar wel goed gewassen?
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk
C
Wederkerig
D
Wederkerend

Slide 30 - Quiz