H2 De markt van vraag en aanbod - herhaling

Herhalen H2 
 
De markt van vraag en aanbod
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Herhalen H2 
 
De markt van vraag en aanbod

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Paragraaf 1 
Kopen is kiezen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Als de vraag naar goud toeneemt...
A
Verschuift de vraaglijn naar rechts.
B
Verschuift de vraaglijn naar links

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoeveelheid geld die iemand in een bepaalde periode ontvangt.
Lijn die bij iedere prijs aangeeft hoeveel stuks de consument bij die prijs willen kopen

hoeveelheid goederen en diensten die met het inkomen gekocht kunnen worden

aantal stuks dat de consumenten bij een bepaalde prijs willen kopen
gevraagde hoeveelheid
vraaglijn
koopkracht
inkomen

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

De vraaglijn verschuift naar links, dit kan het gevolg zijn van:
A
een hogere koopkracht
B
een prijsstijging
C
een daling van het aantal inwoners
D
het verdwijnen van concurrenten

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Gegeven:
Qv=-15p+45             en        p=2,50

Dan ga je de p invullen in de formule

Qv= -15x2,50+45
Qv= -37,50+45
QV = 37,50 / 45
Qv=7,5

Slide 8 - Slide

37,50/45
Stel de functie van de vraaglijn naar cola is:
Qv = –15p + 45. Gegeven prijs is € 2,50.
Hoeveel blikjes cola worden er verkocht?
A
82.5
B
8
C
9,375
D
7,5

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

V
r
a
a
g
l
i
j
n

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?
A
Hoe hoger de prijs, hoe meer er gevraagd wordt
B
Hoe hoger de prijs, hoe minder vraag
C
Omdat de aanbodlijn stijgt
D
Omdat er altijd sprake is van evenwicht

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

De vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed.
A
Dit is voor elk goed hetzelfde.
B
Dit is voor elk goed anders.

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

De vraaglijn van een product verschuift in een jaar evenwijdig naar links. Een mogelijke oorzaak van deze verschuiving is.....
A
een afname van het aantal vragers.
B
een inkomensstijging bij de consumenten.
C
een toename van het aantal vragers.
D
een prijsverlaging van het product zelf

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Paragraaf 2 
Winst is Winst

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Hoe bereken je de totale winst?
A
Afzet- totale kosten
B
Omzet - totale kosten
C
Omzet - afzet
D
Omzet - totale kosten - variabel kosten

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Omzet =
A
afzet x consumentenprijs
B
afzet x inkoopprijs
C
afzet x verkoopprijs
D
afzet x btw

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoe bereken je de totale kosten van een ondernemer?
A
werkelijke productie x variabele kosten
B
opbrengst - kosten
C
constante kosten x productiecapaciteit
D
constante kosten + variabele kosten

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat zou het betekenen voor de vraag- en of aanbodlijn als Nederland stopt met de gaswinning

A
aanbodlijn verschuift naar links
B
aanbodlijn verschuift naar rechts
C
vraaglijn verschuift naar links
D
vraaglijn verschuift naar rechts

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

De aanbodlijn loopt van linksboven naar rechtsonder.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Paragraaf 3
Eenmaal, andermaal, verkocht!

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Vraag - en aanbodoverschot
Aanbodoverschot =  aanbod > vraag
prijs ligt hoger dan de evenwichtsprijs.


Vraagoverschot = vraag > aanbod
prijs ligt lager dan de evenwichtsprijs. 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Als de prijs boven de
evenwichtsprijs ligt is
er sprake van
A
aanbodtekort
B
aanbodoverschot
C
vraagtekort
D
vraagoverschot

Slide 22 - Quiz

Aanbodoverschot = Een aanbodovershot ontstaat wanneer de prijs hoger is dan de evenwichtsprijs. 

Hier wordt er meer aangeboden dan er gevraagd wordt.

Vraagoverschot = Er ontstaat een vraagoverschot wanneer de prijs lager ligt dan de evenwichtsprijs. In dit geval wordt er meer gevraagd dan aangeboden. Vraagoverschot = Er is sprake van een vraagoverschot als er meer goederen en/of diensten worden gevraagd dan er worden geproduceerd/aangeboden op een markt.
MARKTEVENWICHT
A
daar kruisen vraag- en aanbod lijn
B
prijs die een consument wil betalen
C
levert een producent de optimale Qa
D
betaalt de consument de optimale Prijs

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Op de markt voor aardappwelen zijn vraag en aanbod als volgt:
Qv = -20P + 10.000
Qa = 4.000 waarbij geldt:
P = prijs in centen per kilogram
Qv = gevraagde hoeveelheid in 1.000 kg. per week
Qa = aangeboden hoeveelheid in 1.000 kg. per week

A
€ 3 miljoen
B
€ 8 miljoen
C
€ 12 miljoen
D
€ 50 miljoen

Slide 24 - Quiz

 Qv =  Qa
-20P + 10.000 = 4.000
-20P = -6.000
P = 300
Zodat de evenwichtsprijs (300 cent) = € 3 per kilo bedraagt.

Omzet is p x hoeveelheid
3 euro x 4000 = 12000



Op de markt voor kopieermachines zijn vraag en aanbod als volgt:
Qv = -2P + 10
Qa = 3P – 5
Q de hoeveelheid (× 1.000) en P (de prijs in euro’s (× 1.000) weergeven.
Bereken de omzet bij marktevenwicht.

A
€ 3 miljoen
B
€ 8 miljoen
C
€ 12 miljoen
D
€ 50 miljoen

Slide 25 - Quiz

Qa = 3P – 5 = Qv = -2P + 10
Qa=Qv= 3p+2p = 10 +5
Qa = Qv = 5p= 15  
p= 3.000 333,33

Qa = 3 x 3000 -5
Qa = 8995




Hoe ontstaat een evenwichtsprijs?
A
Dit ligt aan de evenwichtshoeveelheid
B
Waar de vraag gelijk is aan het aanbod. hier ontstaat de prijs.
C
Dit mag de winkelier zelf bepalen.
D
Zodra het evenwicht is gevonden tussen inkomsten en uitgaven.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Paragraaf 4
Van alle markten thuis

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

De 4 marktvormen

1. Monopolie - 1 aanbieder - veel macht - niet transparant
2. Oligopolie - klein aantal aanbieders  - beetje macht - niet transparant
3. Monopolistische concurrentie- best wat aanbieders - niet zo veel macht - beetje transparant
4. Volkomen concurrentie - veel aanbieders - geen macht - heel transparant

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

De 4 marktvormen: overzicht

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een kenmerk van een monopolie
A
Veel aanbieders
B
Heterogeen product
C
Weinig aanbieders
D
Een aanbieder

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Sushi restaurants zijn actief op de volgende markt(vorm)..
A
monopolie
B
oligopolie
C
volledig vrije mededinging
D
monopolistische concurrentie

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions