This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhaling H3
Slide 1 - Slide
Wanneer is er sprake van directe ruil?
Slide 2 - Open question
Noem de drie functies van geld:
Slide 3 - Open question
Wanneer is er sprake van indirecte ruil?
Slide 4 - Open question
Wat is een saldo?
Slide 5 - Open question
Wat is rente?
Slide 6 - Open question
Noem 3 redenen om te sparen:
Slide 7 - Open question
Wat is sparen?
Slide 8 - Open question
Een lening afsluiten voor de aankoop van consumptiegoederen is een consumptief krediet
A
goed
B
fout
Slide 9 - Quiz
Wat zijn kredietkosten?
A
de kosten van de rente
B
de kosten van een lening
C
de kosten die je betaalt voor een betaalrekening
D
creditcard kosten
Slide 10 - Quiz
Noem 3 motieven om te lenen:
Slide 11 - Open question
Wat is hier geen leenvorm?
A
persoonlijke lening
B
doorlopend krediet
C
polis kosten
D
salaris krediet
Slide 12 - Quiz
Wat is een persoonlijke lening?
Slide 13 - Open question
Wat bedoelen ze met kopen op afbetaling?
Slide 14 - Open question
Wat betekent Rente igv het lenen van geld?
Slide 15 - Open question
Roy heeft € 1.500 euro op de bank staan. Hij krijgt 1,7% rente. Hoeveel heeft hij na vier maanden?
Slide 16 - Open question
Jildou heeft € 8,50 aan munten en € 40 euro aan bankbiljetten. Op haar rekening staat € 250,-. Hoeveel chartaal geld heeft ze?
Slide 17 - Open question
Britt heeft € 210,- op haar bankrekening. Ze gaat winkelen en koopt een broek voor 45 euro en een shirt van 62 euro. Ze ontvangt ook haar zakgeld van € 10,-. Wat is haar nieuwe saldo?
Slide 18 - Open question
Thijs staat € 285 euro in het rood. Van de bank mag hij tot € 1000,- rood staan. hoeveel kan hij nog uitgeven?
Slide 19 - Open question
Damian zet € 250 euro voor 3 jaar vast bij de bank tegen een rente van 5,5 %. Hoeveel geld heeft hij na 3 jaar?