This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Hart en bloedsomloop
- grote bloedsomloop BINAS 84 A
- kleine bloedsomloop BINAS 84A
- hart als pomp
- bouw van het hart BINAS 84C
- hartcyclus BINAS 84D
- embryonale bloedsomloop BINAS 84B
Slide 1 - Slide
Waarom wordt de bloedsomloop van de mens een dubbele bloedsomloop genoemd?
A
Omdat alle rode bloedcellen per omloop twee keer door het hart gaan
B
Omdat de bloedsomloop bestaat uit aders en slagaders
C
Omdat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt
D
Omdat het hart zuurstofarm en zuurstofrijk bloed vervoert
Slide 2 - Quiz
hartklep pen tussen linker-boezem en kamer
hartkleppen tussen de rechter-boezem en kamer
halvemaanvormige kleppen
naar longslagader
halvemaanvormigekleppen
naar de aorta
Slide 3 - Drag question
Wat gebeurd er tijdens de hartslag in 3 fases? Sleep de juiste omschrijving naar de juiste hartfase.
Boezems trekken samen
Hartpauze
Kamers trekken samen
Slide 4 - Drag question
De bloeddruk wordt gemeten in een
A
Armader,
onderdeel van de kleine bloedsomloop.
B
Armslagader,
onderdeel van de kleine bloedsomloop
C
Armader,
onderdeel van de grote bloedsomloop.
D
Armslagader,
onderdeel van de grote bloedsomloop
Slide 5 - Quiz
Wat is de systolische bloeddruk
A
de druk in de ader tijdens een golf bloed
B
onderdruk
C
de druk in de slagader tijdens een golf bloed
D
ontspanningsfase
Slide 6 - Quiz
Wat is een gemiddelde bloeddruk?
A
120/80
B
80/120
C
130/90
D
90/130
Slide 7 - Quiz
De bloeddruk is het laagste in
A
Slagaders
B
Haarvaten
C
Aders
Slide 8 - Quiz
welk deel het ECG geeft het samentrekken van de boezems weer?
A
P
B
QRS
C
T
D
ST
Slide 9 - Quiz
De snelheid waarmee de sinusknoop impulsen afgeeft hangt samen met de lichaamsactiviteit
A
Goed
B
Fout
Slide 10 - Quiz
Waarom is het van belang dat de AV knoop de impuls (=stroompje) aan de kamers later doorgeeft dan de Sinusknoop?
Slide 11 - Open question
De juiste volgorde van impulsgeleiding in het hart is...
A
Sinusknoop--> bundel van His --> AV-knoop
B
Bundel van His --> Sinusknoop --> AV-knoop
C
AV-knoop--> Sinusknoop--> bundel van His
D
Sinusknoop--> AV-knoop --> bundel van His
Slide 12 - Quiz
Kenmerken van de aders zijn:
A
hoge bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich diep in het lichaam
B
hoge bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich diep in het lichaam
C
lage bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich aan de oppervlakte
D
lage bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich aan de oppervlakte
Slide 13 - Quiz
wat kun je zeggen over de hoeveelheid bloed die een haarvat instroomt en die een haarvat uitstroomt?
A
er stroomt meer in dan uit
B
er stroomt evenveel in als uit
C
er stroomt minder in dan uit
Slide 14 - Quiz
Een slagader...
A
Vervoert bloed naar het hart toe
B
Vervoert bloed van het hart weg
C
Vervoert altijd zuurstofrijk bloed
D
Vervoert altijd zuurstofarm bloed
Slide 15 - Quiz
Kenmerken van de haarvaten zijn:
A
hoge bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich niet in de organen
B
hoge bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich niet in de organen
C
lage bloeddruk, dunne wanden, bevinden zich in de organen
D
lage bloeddruk, dikke wanden, bevinden zich in de organen
Slide 16 - Quiz
Slagaders
Aders
Naar het hart toe
Van het hart af
Hoge bloeddruk
Lage bloeddruk
Spierwand
Kleppen
Slide 17 - Drag question
welk deel het ECG komt overeen met de plateaufase van de hart-actiepotentiaal?
A
P
B
QRS
C
T
D
ST
Slide 18 - Quiz
welke bloedvat vervoert geen zuurstofrijk bloed?
A
halsslagader
B
Longader
C
Longslagader
D
kransslagader
Slide 19 - Quiz
Hoe heet het minder negatief worden van de membraanpotentiaal tijdens een actiepotentiaal?
A
depolarisatie
B
repolarisatie
C
plateaufase
D
actiepotentiaal
Slide 20 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
T1: Ming heeft op plaats 1 een vernauwing zitten. De artsen besluiten hem te dotteren. Wat doen ze tijdens het dotteren?
A
Er wordt met behulp van een gezond stuk bloedvat een omleiding gemaakt.
B
Er wordt met behulp van een stent een ballonnetje opgeblazen in het bloedvat. De stent wordt weggehaald en het ballonnetje blijft achter.
C
In het bloedvat wordt een ballonnetje met daaromheen een stent opgeblazen. Het ballonnetje wordt weggehaald en de stent blijft achter.
D
Er wordt met behulp van een stent een omleiding gemaakt.
Slide 21 - Quiz
Behoort de bypass tussen de aorta en een kransslagader tot de grote of tot de kleine bloedsomloop? En stroomt door de bypass zuurstofarm of zuurstofrijk bloed?
A
De bypass behoort tot de grote bloedsomloop en er stroomt zuurstofarm bloed door.
B
De bypass behoort tot de grote bloedsomloop en er stroomt zuurstofrijk bloed door.
C
De bypass behoort tot de kleine bloedsomloop en er stroomt zuurstofarm bloed door.
D
De bypass behoort tot de kleine bloedsomloop en er stroomt zuurstofrijk bloed door.
Slide 22 - Quiz
Een patiënt met een vernauwing in het bovenste deel van de rechter kransslagader krijgt een bypass vanuit de linker borstwandslagader. Hoe loopt de verbinding van deze bypass?
A
Tussen 1 en 2
B
Tussen 1 en 3
C
Tussen 1 en 4
D
Tussen 3 en 4
Slide 23 - Quiz
welk deel het ECG geeft de elektrische activatie van de kamers weer?